ECLI:NL:RBDHA:2023:911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
SGR 22/5651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar door een informele vereniging tegen een omgevingsvergunning

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Bewonersvereniging Vroondaal Westmadepark en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank beoordeelde of de bewonersvereniging als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een pollerinstallatie. De vereniging had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 augustus 2022, waarin het college het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de vereniging op het moment van de bezwaartermijn geen rechtspersoonlijkheid bezat en dus niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vereniging op 31 mei 2022 niet voldeed aan de vereisten voor een informele vereniging, omdat er geen ledenbestand was en de organisatie niet als eenheid deelnam aan het rechtsverkeer. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 de zaak tussen

Bewonersvereniging Vroondaal Westmadepark, te Den Haag, de vereniging

(gemachtigde: M.J.C. Beerse),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks)
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[derde-partij 1] e.a.,
Bewonersvereniging Vroondaal Hofstedepark,en
[derde-partij 2] e.a., allen te Den Haag.

Procesverloop

Op 25 mei 2022 heeft het college aan Grondexploitatiemaatschappij Vroondaal een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een pollerinstallatie in de Westmadeweg in Den Haag ter hoogte van nummer 28.
Bij besluit van 1 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de vereniging kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De vereniging heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partijen hebben schriftelijke reacties ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 op zitting behandeld. De vereniging en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voor derde-partijen zijn ter zitting verschenen: [derde-partij 1], [derde-partij 2] en [A] (namens Bewonersvereniging Vroondaal Hofstedepark).

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Het college heeft aan het bestreden besluit – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat de vereniging geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning omdat zij ten tijde van het primaire besluit en gedurende de bezwaartermijn geen rechtspersoonlijkheid bezat.
1.1
Derde-partijen onderschrijven het bestreden besluit.
Het juridisch kader
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Beoordeling van het beroep
3. Uit het hiervoor weergegeven juridisch kader volgt dat tegen een omgevingsvergunning als hier aan de orde uitsluitend belanghebbenden bezwaar mogen maken. Ter zitting heeft de gemachtigde van de vereniging desgevraagd bevestigd dat het bezwaar uitsluitend namens de vereniging is ingediend en dat hij niet heeft beoogd daarnaast op eigen naam bezwaar te maken. In deze procedure ligt daarom de vraag voor of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vereniging geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning.
4. De vereniging betoogt dat het college haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert de vereniging aan dat zij sinds 31 mei 2022 – en daarmee voor het einde van de bezwaartermijn op 6 juli 2022 – al bestond als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (informele vereniging).
4.1
Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Voor een ontvankelijk bezwaarschrift is ten minste vereist dat de belanghebbende rechtspersoon uiterlijk op de dag waarop de bezwaartermijn eindigt is ontstaan. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat de vereniging op dat moment niet bij notariële akte was opgericht en nog niet over notarieel vastgelegde statuten beschikte, zodat geen sprake was van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
4.2
De vraag is vervolgens of de vereniging ten tijde van belang kon worden aangemerkt als een informele vereniging. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen [2] , moet voor het aannemen van een informele vereniging worden voldaan aan de volgende drie cumulatieve vereisten:
1) er moet een ledenbestand zijn;
2) het moet gaan om een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
3) de organisatie dient als eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer.
4.3
In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of de vereniging bij het einde van de bezwaartermijn aan deze cumulatieve vereisten voldeed.
4.4
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken over de oprichting van de vereniging. Uit de e-mail van de gemachtigde van de vereniging van 18 juli 2022 aan de adviescommissie bezwaarschriften blijkt dat op 12 april 2022 op advies van de stadsdeeldirecteur Loosduinen een bijeenkomst is georganiseerd voor de bewoners van de wijk Vroondaal. Het doel van die bijeenkomst was onder meer om een begin te maken met de bewonersparticipatie in deze wijk. Op die bijeenkomst is afgesproken dat in de verschillende wijkdelen, waaronder Vroondaal Westmadepark, een bewonersvereniging zou worden opgezet. Op 31 mei 2022 heeft vervolgens een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij vijf personen (de beoogde bestuursleden van de vereniging) aanwezig waren. Vervolgens is op 6 juli 2022 een volgende bijeenkomst gehouden, waarbij (in ieder geval) 44 personen aanwezig waren.
4.5
Zoals de gemachtigde van de vereniging ter zitting heeft bevestigd was er op
31 mei 2022 nog geen sprake van een ledenbestand. Op 31 mei 2022 werd reeds daarom niet voldaan aan de vereisten voor een informele vereniging.
4.6.
Voor de bijeenkomst van 6 juli 2022 zijn weliswaar 44 bezoekers geregistreerd, maar de rechtbank is – mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken – niet gebleken dat deze registratie ook dienst deed als registratie van leden van de vereniging. De rechtbank neemt daarbij de toelichting van derde-partij Tijs in aanmerking dat op de bijeenkomst (onder meer) de website van de bewonersvereniging is gepresenteerd en dat daarbij is toegelicht dat bewoners die lid wilden worden van de vereniging zich konden registreren op de website. Deze toelichting vindt steun in het verslag van de bijeenkomst, waarin staat:
“Geïnteresseerde bewoners worden verzocht zich via de website te registreren. Als er in de toekomst contributie betaald wordt, wordt deze registratie automatisch omgezet in een lidmaatschap.”Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat het ledenbestand zich pas na de bijeenkomst van 6 juli 2022 – en daarmee na het verstrijken van de bezwaartermijn – heeft gevormd. De rechtbank neemt verder in overweging dat uit het verslag van de bijeenkomst blijkt dat ook de verkiezing van bestuursleden en het vaststellen van de contributie pas na het verstrijken van de bezwaartermijn zouden plaatsvinden, omdat deze waren voorzien op een eerste algemene ledenvergadering in september. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vereniging op 6 juli 2022 niet aan de cumulatieve vereisten voor een informele vereniging voldeed. Het college heeft de vereniging daarom terecht niet als belanghebbende aangemerkt en het bezwaar van de vereniging terecht nietontvankelijk verklaard.
5. Voor zover de vereniging betoogt dat het college haar ten onrechte niet heeft gehoord over haar bezwaar, overweegt de rechtbank dat met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. [3] Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen deed deze situatie zich in dit geval voor. Het college heeft daarom van het horen in bezwaar mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De vereniging krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:602.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2762
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van