ECLI:NL:RBDHA:2023:9095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL22.3374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Nigeriaanse asielzoekster en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse eiseres tegen de maatregel van bewaring die haar was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiseres had op 14 april 2021 een asielaanvraag ingediend, die door Nederland buiten behandeling was gesteld omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De maatregel van bewaring werd opgelegd op 18 februari 2022, maar op 22 februari 2022 werd deze opgeheven. De rechtbank heeft het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de overdrachtstermijn aan Duitsland op 28 oktober 2021 was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de afwijzing van de B8-aanvraag niet leidde tot opschorting van de overdrachtstermijn. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld tot een bedrag van € 2.092,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3374
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op diezelfde dag heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend, gezien de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 26 mei 2021 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over onder meer de vraag of een aanvraag om een verblijfsvergunning wegens mensenhandel de overdrachtstermijn in Dublinprocedures opschort. Deze vraag speelt ook in de zaak van eiseres.
Het HvJEU heeft op 30 maart 2023 antwoord gegeven op de door de ABRvS gestelde prejudiciële vragen.1 Aan partijen is op 6 april 2023 gevraagd om aan te geven welke betekenis deze uitspraak heeft voor de zaak van eiseres. Op 18 april 2023 is een reactie van eiseres ontvangen. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen van verweerder.
1 ECLI:EU:C:2023:269, C-338/21.
De rechtbank heeft partijen op 1 mei 2023 laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en zal de rechtbank uitspraak doen zonder nadere zitting.2

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980. Eiseres heeft op 14 april 2021 een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is door Nederland buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat volgens verweerder Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft daarom op 22 april 2021 een terugnameverzoek verstuurd naar de Duitse autoriteiten. Op 28 april 2021 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd (claimakkoord).
2. Op 12 juli 2021 heeft eiseres in Nederland aangifte gedaan van mensenhandel. Deze aangifte geldt ambtshalve als een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (B8-aanvraag).3 De B8-aanvraag van eiseres is op 19 juli 2021 afgewezen. Op 6 augustus heeft eiseres tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 6 oktober 2021 ongegrond verklaard.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken.
4. Omdat de bewaring op 22 februari 2022 is opgeheven, beperkt de beoordeling van de rechtbank zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Standpunten van partijen
5. Eiseres stelt dat zij op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Daartoe voert zij aan dat er geen sprake meer kan zijn van een overdracht aan Duitsland. Verweerder heeft op grond van de Dublinverordening tot zes maanden na het claimakkoord de tijd om een vreemdeling over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Deze overdrachtstermijn is in het geval van eiseres verstreken op 28 oktober 2021, omdat het claimakkoord dateert van 28 april 2021. Daarbij komt dat het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar B8- aanvraag schorsende werking heeft. Dit houdt in dat verweerder eiseres niet mag overdragen aan een ander Dublinland voordat op het bezwaar is beslist. De overdrachtstermijn blijft
2 Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Zie paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire.
tijdens de B8-procedure namelijk doorlopen. Dat blijkt uit het arrest van de HvJEU van 30 maart 2023. Dat betekent dus dat eiseres op 18 februari 2022 niet op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring kon worden gesteld. Er is immers geen sprake meer van een Dublinprocedure, omdat Nederland vanaf 28 oktober 2021 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.4
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet alleen het overdrachtsbesluit schorsende werking heeft, maar dat ook de overdrachtstermijn wordt opgeschort totdat op het bezwaar in de B8-procedure is beslist. In het geval van eiseres is op 6 oktober 2021 op het bezwaar beslist, daarom is de overdrachtstermijn volgens verweerder op 6 oktober 2021 opnieuw gaan lopen en had verweerder vanaf die datum zes maanden, dus tot 6 april 2022, de tijd om eiseres over te dragen aan Duitsland. Dat betekent dat eiseres op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring gesteld mocht worden.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank oordeelt als volgt. In het arrest van het HvJEU van 30 maart 2023 staat dat het bezwaar tegen een afwijzing van een B8-aanvraag kan leiden tot opschorting van het overdrachtsbesluit. Dit bezwaar kan echter niet leiden tot opschorting van de overdrachtstermijn. Omdat de overdrachtstermijn niet wordt opgeschort, kon eiseres dus tot 28 oktober 2021 overgedragen worden aan de Duitse autoriteiten. Deze termijn was al verstreken op het moment dat eiseres in bewaring is gesteld. Dat betekent dat eiseres niet op grond van artikel 59a, eerste lid van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. Er was immers geen sprake meer van een Dublinprocedure, omdat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het beroep is dus gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0
x € 130,- (verblijf politiecel) en 5 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 500,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
4 Zie artikel 29 van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.