ECLI:NL:RBDHA:2023:9090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
SGR 23/1899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het verbeuren van een dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Eiseres had een beroep ingesteld omdat zij meende dat het college een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel. Het college had in een primair besluit van 3 december 2021 en in een bestreden besluit van 7 april 2022 vastgesteld dat er geen dwangsom was verbeurd, omdat er volgens hen geen aanvraag voor de rolstoel was ingediend.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een aanvraag voor de elektrische trippelrolstoel, omdat het door eiseres ingediende aanvraagformulier op 27 oktober 2021 alleen betrekking had op individuele begeleiding. De rechtbank stelt vast dat het Mijn Plan, dat door eiseres was ondertekend, geen aanvraag voor de rolstoel bevatte, maar enkel een voorstel voor een sociaal-medisch advies. De rechtbank concludeert dat er geen niet (tijdig) genomen besluit op een aanvraag was, en dat het college dus ook geen dwangsom heeft verbeurd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres kennelijk ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk, en het college heeft terecht besloten dat er geen dwangsom is verbeurd. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: drs. F. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: A. Bogaards).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het besluit van het college over het verbeuren van een dwangsom.
1.1.
In primaire besluit van 3 december 2021 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. In het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
Op 12 juli 2021 heeft eiseres zich op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 bij het college gemeld voor een elektrische trippelrolstoel om zich binnenshuis te verplaatsen. Naar aanleiding van deze melding heeft op 1 oktober 2021 een huisbezoek plaatsgevonden, waarop het advies “Mijn Plan” van het college van gelijke datum is gevolgd. Het college schrijft hierin onder meer dat eiseres voor de elektrische trippelrolstoel een aanvraag kan indienen bij haar zorgverzekeraar.
2.2.
Per e-mail van 21 oktober 2021 heeft de gemachtigde van eiseres op het advies van het college gereageerd. Wat betreft de elektrische trippelrolstoel schrijft hij dat de verzekering die niet verstrekt, dat daar reeds naar is geïnformeerd en dat eiseres deze rolstoel heeft aangevraagd omdat zij geen kracht in haar benen heeft. Eiseres wil graag via een orthopeed laten onderzoeken welke rolstoel voor haar geschikt is en verzoekt het college dit te bewerkstelligen. De mail wordt afgesloten met: “Graag wil ik deze punten met u bespreken. In het geval u van oordeel bent dat er niets te bespreken valt, dan kunt u deze e-mail beschouwen als een aanvraag en verzoek u een besluit te nemen op deze aanvraag dat voor bezwaar vatbaar is.”
2.3.
Per e-mail van 27 oktober 2021 heeft de Casemanager WMO op de e-mail van 21 oktober 2021 gereageerd. Zij doet daarin het voorstel om de GGD te vragen om een sociaal-medisch advies (SMA). Bij deze e-mail is gevoegd een aanvraagformulier voor een persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, oftewel individuele begeleiding. Eiseres heeft dit formulier en het Mijn Plan op 27 oktober 2021 ondertekend teruggestuurd. Bij de ondertekening van het Mijn Plan heeft eiseres geschreven: “niet akkoord met de indicatie HBH en de afwijzing van begeleiding individueel; voor de inhoud van mijn opmerkingen verwijs ik u naar de e-mail.”
2.4.
Op 29 oktober 2021 heeft de Casemanager Wmo op een e-mail van de gemachtigde van eiseres gereageerd met het bericht dat zij een SMA bij de GGD zal aanvragen.
2.5.
Op 1 december 2021 heeft eiseres het college een ingebrekestelling gestuurd omdat volgens haar nog niet is beslist op haar aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel. In het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college besloten dat hij geen dwangsom is verschuldigd omdat er geen aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel is ingediend.
3. Het betoog van eiseres komt er op neer dat met het retour sturen van het ondertekende Mijn Plan op 27 oktober 2021 een aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel is ingediend. Het college had vervolgens twee weken de tijd om hierop te beslissen. Uiteindelijk heeft het college pas op 14 juni 2022 een besluit op de aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel genomen. Het college dient daarom de maximale dwangsom te betalen.
4. De rechtbank is van oordeel dat van een aanvraag van 27 oktober 2021 voor een elektrische trippelrolstoel geen sprake is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
4.2.
Het door eiseres ingediende aanvraagformulier op 27 oktober 2021 heeft alleen betrekking op individuele begeleiding. Wat betreft het Mijn Plan is van belang dat met het ondertekenen en terugsturen daarvan conform het advies de genoemde voorzieningen worden aangevraagd. In het Mijn Plan wordt geen voorziening in de vorm van een elektrische trippelrolstoel geadviseerd. Er wordt slechts een voorstel gedaan om bij de GGD een SMA aan te vragen op basis waarvan kan worden onderzocht welk hulpmiddel voor het verplaatsen binnenshuis voor eiseres passend is. Verder wordt met de handgeschreven opmerking van eiseres alleen een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden en individuele begeleiding. Met het ondertekenen en terugsturen van het aanvraagformulier en het Mijn Plan op 27 oktober 2021 is dus geen aanvraag voor een elektrische trippelrolstoel ingediend.
4.3.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat met de e-mail van 21 oktober 2021 evenmin een elektrische trippelrolstoel is aangevraagd. Die e-mail is slechts bedoeld als aanvraag indien er verder niets te bespreken zou zijn. Reeds uit de reactie van de Casemanager WMO van 27 oktober 2021 blijkt dat het gesprek over en het onderzoek naar de mogelijkheid van een elektrische trippelrolstoel nog gaande was.
5. Nu geen sprake is van een aanvraag van 27 oktober 2021, is van een niet (tijdig) genomen besluit op die aanvraag op 1 december 2021 evenmin sprake. Dit betekent dat van het verbeuren van een dwangsom door het college ook geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Het college heeft in het bestreden besluit terecht besloten dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.