ECLI:NL:RBDHA:2023:9082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op 26 april 2023, met als reden dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn medische problematiek maakt dat overdracht aan Oostenrijk niet verantwoord is. Eiser heeft zijn medisch dossier overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit dossier niet voldoende onderbouwt dat eiser een kwetsbare gezondheid heeft die een overdracht aan Oostenrijk onaanvaardbaar maakt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Oostenrijk, dat niet tijdig heeft gereageerd, wat wordt gezien als acceptatie van het verzoek.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

V-nummer: [nummer] ,
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Medische problematiek
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. De gecompliceerde medische problematiek maakt dat niet zonder meer ervan mag worden uitgegaan dat overdracht aan Oostenrijk verantwoord is. In de zienswijze is gewezen op de tekortkomingen in het Oostenrijks opvangsysteem. Ten onrechte wil de staatssecretaris niet aannemen dat door middel van het overleggen van een medische rapportage duidelijk moet zijn dat de kwetsbaarheid van eiser is gegeven.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Ten aanzien van de door eiser gestelde medische omstandigheden overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] volgt dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens over te leggen die de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Eiser heeft in beroep zijn medisch dossier overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser veelvuldig de huisarts bezoekt. Het enkele overleggen van het medisch dossier is echter onvoldoende om te onderbouwen dat eiser een zodanig kwetsbare gezondheid heeft dat geen overdracht kan plaatsvinden. Evenmin is hiermee onderbouwd dat en hoe, eisers medische situatie aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht aan Oostenrijk.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond ligt om de asiel aanvraag aan zich te trekken. Wat in beroep overigens nog is aangevoerd kan daaraan niet afdoen.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:2986 en ECLI:RVS: 2019:1190