Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam]
hierna te noemen: eiser
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op 26 april 2023, met als reden dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn medische problematiek maakt dat overdracht aan Oostenrijk niet verantwoord is. Eiser heeft zijn medisch dossier overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit dossier niet voldoende onderbouwt dat eiser een kwetsbare gezondheid heeft die een overdracht aan Oostenrijk onaanvaardbaar maakt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Oostenrijk, dat niet tijdig heeft gereageerd, wat wordt gezien als acceptatie van het verzoek.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.