ECLI:NL:RBDHA:2023:9063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
24 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is op 24 april 2023 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder, op 15 mei 2023, beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 13 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende voortgang was, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris na het vertrekgesprek op 4 mei 2023 op 5 juni 2023 twee gesprekken heeft gevoerd, waarvan één met een Arabische tolk. De rechtbank oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die de voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig maken. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en stelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op gronden van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel is opgelegd op 24 april 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder – bij uitspraak van 15 mei 2023 [1] – getoetst. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
Uit de uitspraak van 15 mei 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 mei 2023) rechtmatig is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. In de gronden heeft hij aangevoerd dat het laatste vertrekgesprek dateert van 4 mei 2023. Weliswaar heeft de regievoerder op 5 juni 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, maar dit kan niet als een uitzettingshandeling worden aangemerkt, omdat er geen tolk beschikbaar was en het gesprek is gevoerd in het Engels.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals ter zitting besproken is ná het indienen van die gronden door eiser, van de kant van de staatssecretaris een nadere voortgangsrapportage en gespreksverslag overgelegd. Uit die voortgangsrapportage van 5 juni 2023 volgt dat er op 5 juni 2023 twee vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd. Uit het verslag vertrekgesprek van 5 juni 2023, om 09:45 uur, volgt dat de regievoerder constateert dat eiser de vragen in het Engels niet heeft verstaan en dat hij opnieuw zal worden opgeroepen voor een vertrekgesprek met een Arabische tolk. Op dezelfde dag nog heeft de regievoerder om 14:15 uur opnieuw een vertrekgesprek met eiser gevoerd met een Arabische tolk. Uit dit gesprek zijn geen omstandigheden gebleken waardoor de maatregel van bewaring niet langer zou kunnen voortduren. Verder volgt uit de voortgangsrapportage dat er op 17 mei 2023 is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Dat het na het eerdere gesprek op 4 mei 2023 een maand en een dag heeft geduurd voordat weer een vertrekgesprek plaatsvond, doet hier niet aan af. Daarbij merkt de rechtbank op dat al meerdere keren tegen eiser is gezegd dat hij ook zelf documenten moet opvragen en dat hij om een gesprek kan vragen als hij daar behoefte aan heeft.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 15 mei 2023, NL23.12869 (niet gepubliceerd).
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.