10.3.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat christenen, en het bijzonder bekeerde christenen, in Ouagadougou en/of de regio Centre systematisch worden blootgesteld aan ernstige schade dan wel als kwetsbare minderheidsgroep moeten worden aangemerkt.
11. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bekeerde christenen in Ouagadougou en de regio Centre een reëel risico lopen op ernstige schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in het bestreden besluit, terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen persoonlijke, individualiseerbare omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die leiden tot het oordeel dat hij zich onderscheidt van andere (bekeerde) christenen en dat in zijn specifieke geval wel moet worden aangenomen dat hij, als bekeerde christen en omwille daarvan, een reëel risico loopt om in Ouagadougou en/of de regio Centre slachtoffer te worden van geweld. In dit verband heeft verweerder er ook terecht op gewezen dat eiser tijdens het nader gehoor in zijn eerste asielprocedure, op 28 december 2009, heeft verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij door zijn bekering in Burkina Faso problemen heeft gehad.
12. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het op 19 januari 2022 gehouden gehoor opvolgende aanvraag niet zorgvuldig is geweest, enerzijds omdat verweerder eiser niet heeft bevraagd over de wijze waarop hij zijn geloof in Burkina Faso wil belijden, en anderzijds omdat geen gebruik is gemaakt van een tolk in de taal waaraan eiser de voorkeur geeft. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt, gelet op het volgende.
Ten aanzien van het eerste door eiser aangevoerde punt overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het asielrelaas dat eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht gaat over de algemene situatie ten aanzien van (bekeerde) christenen in Burkina Faso. Indien eiser meent dat hij zich om persoonlijke redenen onderscheidt van andere (bekeerde) christenen in Burkina Faso, lag het op zijn weg, te meer nu het hier gaat om de vierde asielaanvraag, om hierover zelfstandig iets naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan had verweerder dan kunnen doorvragen. Nu eiser dit tijdens het gehoor niet heeft gedaan, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser had moeten bevragen over de wijze waarop hij zijn geloof wil uiten. Eiser heeft ook na het gehoor (maar voorafgaand aan het voornemen) niet naar voren gebracht dat hij in Burkina Faso problemen verwacht als gevolg van de manier waarop hij zijn geloof wil belijden, zodat er ook geen aanleiding bestond om eiser hierover aanvullend te horen. Overigens geldt dat eiser niet met landeninformatie aannemelijk heeft gemaakt dat (bekeerde) christenen in Ouagadougou en de regio Centre wel risico lopen om slachtoffer te worden van geweld als zij hun geloof op een bepaalde manier belijden.
Ten aanzien van het tweede door eiser aangevoerde punt overweegt de rechtbank als volgt. Eiser is, net als tijdens verschillende gehoren in zijn vorige asielprocedures, gehoord met behulp van een tolk in de Franse taal. Dat is de officiële taal van Burkina Faso. Aan het begin van het gehoor heeft eiser verklaard dat hij niet goed Frans spreekt, maar dat hij begrijpt dat het moeilijk is om een Burkinese tolk te vinden. Daarop heeft de gehoormedewerker gezegd dat eiser het direct moet aangeven als hij de tolk niet begrijpt of verstaat. Tijdens het gehoor heeft eiser niet gezegd dat hij de tolk niet begrijpt of verstaat, en aan het einde van het gehoor heeft eiser desgevraagd te kennen gegeven dat hij de tolk heeft kunnen begrijpen en verstaan. Het verslag van het gehoor geeft er naar het oordeel van de rechtbank ook geen blijk van dat eiser de tolk onvoldoende heeft begrepen en verstaan. Verder heeft eiser niet geconcretiseerd wat hij anders of meer zou hebben gezegd als hij zou zijn gehoord met bijstand van een tolk in de taal van zijn voorkeur. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser, doordat hij is gehoord met een tolk in de Franse taal, zijn asielrelaas niet goed heeft kunnen vertellen.
13. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich met zijn toelichtingen in het verweerschrift, ter zitting en in zijn schrijven van 8 februari 2023, die in aanvulling op en in samenhang met wat er al in het bestreden besluit is vermeld moeten worden bezien, alsnog zorgvuldig voorbereid, deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. De aan het bestreden besluit klevende gebreken heeft verweerder in de beroepsfase dus hersteld.
14. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt in de zaak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 26 januari 2023 – die wordt gelijkgesteld met een zienswijze als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb – met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).