ECLI:NL:RBDHA:2023:9055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL22.24931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Burkinese vreemdeling wegens gebrek aan asielgrond en onvoldoende bewijs van gevaar bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vreemdeling uit Burkina Faso. De eiser, die al meerdere asielaanvragen had ingediend, vorderde een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Burkina Faso een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank overwoog dat de situatie in Burkina Faso, en met name in de regio waar de eiser vandaan komt, niet zodanig was dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die asiel zou rechtvaardigen. Eiser had aangevoerd dat hij als bekeerde christen gevaar liep, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat bekeerde christenen in de regio Centre, waar Ouagadougou ligt, systematisch werden blootgesteld aan geweld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, wat betekent dat de eiser inhoudelijk geen gelijk kreeg. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 11 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24932, op 13 januari 2023 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verweerschrift te reageren.
Eiser heeft op 26 januari 2023 op het verweerschrift gereageerd.
Verweerder heeft op 8 februari 2023 gereageerd op deze reactie van eiser.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord. Gelet hierop heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Burkinese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
1.2.
Eiser heeft op 23 december 2009 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze asielaanvraag heeft verweerder bij besluit van 7 september 2010 afgewezen. Bij uitspraak van 22 juli 2011 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, het beroep van eiser tegen het besluit van 7 september 2010 ongegrond verklaard (AWB 10/34245)
.Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd (zaaknummer 201109168/1/V2).
1.3.
Eiser heeft op 11 juli 2014 zijn tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 15 juli 2014 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 11 augustus 2014 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 juli 2014 ongegrond verklaard (AWB 14/17185). Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd (zaaknummer 201407073/1/V2).
1.4.
Op 22 januari 2018 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 24 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is tegen eiser tevens een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Bij uitspraak van 1 maart 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep van eiser tegen het besluit van 24 januari 2018 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd (zaaknummer 201801943/1/V2).
1.5.
Op 5 januari 2022 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend. Hierover gaat deze uitspraak. Eiser heeft aan deze asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Er zijn in Burkina Faso veel radicale islamitische terroristen. Het is daarom in Burkina Faso heel onveilig, in het bijzonder voor mensen die zijn bekeerd tot het christendom, zoals eiser. Eiser vreest bij terugkeer naar Burkina Faso te zullen worden vermoord door de terroristen.
Bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- bekering tot het rooms-katholicisme;
- problemen vanwege bekering tot het rooms-katholicisme.
2.2.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en zijn bekering tot het rooms-katholicisme geloofwaardig. Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser in Burkina Faso problemen heeft gehad vanwege zijn bekering tot het rooms-katholicisme.
2.3.
De geloofwaardig geachte elementen leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit verband heeft verweerder zich (onder meer) op het standpunt gesteld dat er in Burkina Faso in het geheel, en in de regio’s Centre en Centre-Sud in het bijzonder, geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die daarheen terugkeert enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van geweld.
2.4.
Gelet op het vorenstaande, en nu er sprake is van een opvolgende asielaanvraag, die volgens verweerder alleen is ingediend om uitzetting uit te stellen of verijdelen, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Vw.
Beroepsgronden
3.1.
Eiser heeft in zijn beroepschriften van 14 december 2022 en 1 januari 2023 het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is onjuist en onzorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet veel meer gedaan dan naar het voornemen verwezen, terwijl er in de ruim 10 maanden na het voornemen in Burkina Faso veel is gebeurd. Eiser wijst erop dat er op 24 januari 2022 een staatsgreep is gepleegd, vanwege het ongenoegen over het onvermogen van de toenmalige president om islamitische militanten in bedwang te houden. Daarbij heeft Damiba de macht overgenomen. Op 1 oktober 2022 is door een groep militairen weer een staatsgreep gepleegd, omdat ook Damiba niet in staat bleek de opstand van islamitische militanten in het land te beteugelen. De Burkinese overheid heeft slechts 60% van het grondgebied onder controle. Gewapende islamitische groeperingen, zoals al-Qaida en IS, hebben de controle over veel gebieden overgenomen. Ook in Centre-Sud zijn gewapende islamitische groeperingen aanwezig. Het met al-Qaida geassocieerde Jama’at Nusrat al-Islam wal-Muslimin (JNIM) is daar de strijd aangegaan met veiligheidstroepen en strijders van de vrijwillige nationale verdediging (eiser verwijst hiervoor naar Reliefweb, ‘Regional Overview: Africa’, van 13 oktober 2022). JNIM probeert een radicaal islamitisch bestuur te creëren en heeft snel terrein kunnen winnen (zie Global Initiative, ‘JNIM in Burkina Faso: A Strategic Criminal Actor’, p. 12). Eiser verwijst naar twee kaarten uit dit rapport waarop volgens hem te zien is dat JNIM terrein heeft gewonnen in Centre-Sud en dat daar meerdere gewapende conflicten en ontvoeringen hebben plaatsgevonden. Er kan volgens eiser daarom geenszins worden gesteld dat hij niet afkomstig is uit een gebied waar jihadistisch geweld plaatsvindt. Eiser verwijst verder naar een ‘press-briefing’ van de vertegenwoordiger van UNHCR in Burkina Faso van 29 november 2022: https://www.ecoi.net/en/document/2082966.html. Eiser heeft verder verwezen naar het nieuwsartikel van de NOS van 2 oktober 2022 ‘Coup Burkina Faso lijkt beslecht: Verdreven president dient ontslag in’, waaruit volgt dat er 2 miljoen mensen op de vlucht geslagen zijn voor het jihadistische geweld in Burkina Faso. Ook heeft eiser gewezen op de toename van moslimextremistisch geweld en de stroom van ontheemde christenen als gevolg daarvan. Deze groep is gevlucht nadat zij in hun dorpen werden aangevallen door milities, waarbij woningen zijn geplunderd en bewoners zijn verkracht en vermoord. Kerken zijn daarbij in het bijzonder doelwit geworden van aanvallen binnen een wijde jihadistische strategie (eiser verwijst hiervoor naar het UNHCR Statement, ‘In 12 months Sahel violence displaces more than 700,000 in Burkina Faso’ van 21 februari 2020 en het artikel van de BBC News, ‘Burkina Faso’s war against militant Islamists’ van 30 mei 2019). In verschillende steden zijn christenen bedreigd en is aan hen een ultimatum gesteld, namelijk bekeren tot de islam of de weigering daarvan met de dood bekopen (zie Kirche in Not, ‘Burkina Faso: Christen werden aus Dörfern vertrieben’ van 19 september 2019). Eiser heeft over dergelijke omstandigheden verklaard en heeft toegelicht waarom hij als bekeerde christen zijn leven vreest bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft ten onrechte eisers verklaring in de eerste asielprocedure dat hij eerder niet vanwege zijn bekering zijn land van herkomst heeft verlaten, aan hem tegengeworpen. Eiser kwalificeert immers als ‘refugié sur place’. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting. Hij heeft namelijk niet gevraagd en onderzocht hoe eiser in Burkina Faso uiting wil geven aan zijn geloof en of dit problemen kan opleveren.
3.2.
In de reactie van 26 januari 2023 op het verweerschrift heeft eiser verder nog het volgende aangevoerd. Verweerder is in het verweerschrift, waarin slechts is ingegaan op het bestaan van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU), voorbij gegaan aan de omstandigheid dat de toename van moslimextremisme ertoe leidt dat hij als bekeerd christen voor zijn leven vreest. Verder stelt eiser dat verweerder niet kan volstaan met een beoordeling van de situatie in de hoofdstad, althans de regio Centre, nu hij afkomstig is uit de regio Centre-Sud, waar hij het overgrote gedeelte van zijn leven heeft gewoond. Verweerder had ook deze regio moeten beoordelen. Verder geldt volgens eiser dat er in de hoofdstad demonstraties en gevechten hebben plaatsgevonden, waarbij er schoten zijn gelost. Dit laat zien dat er ook in de hoofdstad veel onrust plaatsvindt.
Juridisch kader
4.1.
Uit paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), blijkt het volgende.
Algemeen
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.37b VV.
Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.
Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie
Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in een land van herkomst is, hoe eerder de IND zal concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.
De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:
is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op ernstige schade;
behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;
komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;
heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt ernstige schade, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.
De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw aan de hand van vorenstaande volgorde.
4.2.
De overige voor deze uitspraak relevante passages uit paragraaf C2/3.3 van de Vc zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsing bestreden besluit
5.1.
Eiser heeft in 2009 zijn land van herkomst, Burkina Faso, verlaten. Hij stelt zich in deze asielprocedure op het standpunt dat de situatie in Burkina Faso sinds zijn vertrek daaruit fors is veranderd, en dat hij door die veranderde situatie bij terugkeer naar Burkina Faso een reëel risico loopt op ernstige schade (‘refugié sur place’). In dit verband heeft hij gesteld dat de veiligheidssituatie in Burkina Faso de laatste jaren zodanig is verslechterd dat eigenlijk alle mensen in Burkina Faso, en christenen – zeker zij die bekeerd zijn – in het bijzonder, een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van geweld.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor Burkina Faso geen landgebonden beleid heeft. Dit betekent dat als eiser meent dat er in Burkina Faso sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (hierna: ‘artikel 15c-situatie’) of dat hij in Burkina Faso behoort tot een groep die systematisch wordt blootgesteld aan ernstige schade dan wel tot een kwetsbare minderheidsgroep, het op zijn weg ligt om hiertoe feiten en omstandigheden te stellen en die met objectieve informatie te onderbouwen. Als eiser dat doet, ligt het vervolgens op de weg van verweerder om te motiveren dat en waarom deze feiten en omstandigheden niet leiden tot asielverlening.
5.3.
Eiser heeft onderhavige asielaanvraag op 5 januari 2022 ingediend. Daarin heeft hij gesteld dat er in Burkina Faso sprake is van een ‘artikel 15c-situatie’. Op 31 januari 2022 heeft verweerder een afwijzend voornemen uitgebracht. Op 14 februari 2022 heeft eiser bij zijn zienswijze een brief van VluchtelingenWerk Nederland ingediend waarin, onder verwijzing naar een groot aantal objectieve bronnen, is betoogd dat er sprake is van een slechte veiligheidssituatie in Burkina Faso. Bij bericht van 17 november 2022 heeft eiser, onder verwijzing naar een nieuwsartikel van NOS van 2 oktober 2022 over Burkina Faso (waarin melding wordt gemaakt van een staatsgreep op 1 oktober 2022, een toename van jihadistische aanslagen en een vluchtelingenstroom van 2 miljoen mensen), aan verweerder expliciet verzocht om ook de ontwikkelingen in Burkina Faso sinds februari 2022 mee te nemen. Op 5 december 2022 is uiteindelijk het bestreden besluit genomen. Daarin is verweerder echter, zoals eiser terecht heeft gesteld, niet voldoende en niet deugdelijk gemotiveerd, ingegaan op de ontwikkelingen in Burkina Faso die dateren van na de zienswijze van 14 februari 2022. Dit had, mede gelet op eisers uitdrukkelijke en met objectieve informatie onderbouwde verzoek van 17 november 2022, naar het oordeel van de rechtbank wel gemoeten. Verweerder heeft dit ter zitting ook (in meer of mindere mate) erkend. Reeds gelet hierop kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Tussenconclusie
6. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Geschilbeslechting
7. De rechtbank onderzoekt hierna de mogelijkheid van definitieve geschilbeslechting. In de eerste plaats onderzoekt zij of er aanleiding bestaat om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hierbij betrekt de rechtbank, van de zijde van verweerder, de overige overwegingen in het bestreden besluit, zijn verweerschrift, zijn toelichting ter zitting en zijn schriftelijke reactie van 8 februari 2023 en, van de zijde van eiser, zijn beroepschriften, zijn toelichting ter zitting en zijn schriftelijke reactie van 26 januari 2023. In dit verband overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om, zoals eiser stelt, het verweerschrift (vanwege strijd met de goede procesorde) buiten beschouwing te laten, nu eiser zowel ter zitting als na de zitting de gelegenheid heeft gekregen om op het verweerschrift te reageren, hetgeen hij bij schrijven van 26 januari 2023 ook heeft gedaan.
Regio van terugkeer
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1720, volgt dat als de veiligheidssituatie in een land per regio of gebied verschilt, bekeken moet worden naar welke regio of welk gebied in dat land de vreemdeling moet terugkeren. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:20 (201108424/1/V2), dat de regio of het gebied waarnaar de vreemdeling moet terugkeren in de regel de regio of het gebied is waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had.
8.2.
Uit de zich in het dossier bevindende (zowel door eiser als door verweerder ingebrachte) landeninformatie volgt dat de veiligheidssituatie in Burkina Faso per regio verschilt. Dit betekent dat, alvorens de risico’s voor eiser van terugkeer kunnen worden beoordeeld, eerst moet worden bepaald naar welke regio in Burkina Faso eiser moet terugkeren, waarvoor dus bepalend is in welke regio eiser voorafgaand aan zijn vertrek uit Burkina Faso zijn normale woon- en verblijfsplaats had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit de hoofdstad Ouagadougou, althans de regio Centre (waarin de hoofdstad is gelegen), is. Eiser heeft namelijk tijdens het eerste gehoor van zijn eerste asielprocedure, op 24 december 2009, verklaard dat hij de laatste 14 jaar van zijn verblijf in Burkina Faso heeft gewoond in Balekui, gelegen in sector 30, op 35 minuten lopen van Ouagadougou. Verweerder stelt terecht dat ‘sector 30’ en een ‘looptijd van 35 minuten’ erop duiden dat eiser voorafgaand aan zijn vertrek 14 jaar heeft gewoond in een (buiten)wijk van Ouagadougou. Gelet hierop is verweerder er terecht van uitgegaan dat eiser dient terug te keren naar Ouagadougou, althans de regio Centre. Eisers stelling dat hij oorspronkelijk uit de provincie Bazega, gelegen in de regio Centre-Sud komt, en daar het grootste deel van zijn leven heeft gewoond, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat hij zijn laatste normale woon- en verblijfsplaats in Burkina Faso had in Ouagadougou, regio Centre, en dát bepalend is voor het vaststellen van de regio van terugkeer.
Artikel 15c-situatie
9.1.
De lat om een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn aan te nemen ligt hoog. Het moet gaan om de 'most extreme case of general violence'. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de zich in het dossier bevindende (zowel door eiser als door verweerder ingebrachte) landeninformatie niet volgt dat in Ouagadougou en/of de regio Centre sprake is van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld. Dit legt de rechtbank hierna uit.
9.2.
Uit de zich in het dossier bevindende landeninformatie blijkt dat er in Burkina Faso verschillende gewapende islamitische groeperingen actief zijn, dat die groeperingen gewelddadige aanvallen uitvoeren op militaire doelen en burgers, dat er sprake is van een toename van macht en jihadistisch geweld van de zijde van deze groeperingen en dat er sprake is van grote aantallen ontheemden. Uit deze landeninformatie blijkt verder dat deze groeperingen hoofdzakelijk actief zijn in de regio’s Boucle du Mouhoun, Cascades, Centre-Est, Centre-Nord, Est, Haut-Bassins, Nord en de Sahel en dat de UNHCR heeft opgeroepen om geen personen terug te sturen naar Burkina Faso die afkomstig zijn uit deze regio’s. Uit de landeninformatie blijkt echter niet, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat voormelde gewapende islamitische groeperingen actief zijn en geweldsdaden plegen in Ouagadougou of de regio Centre. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op de kaarten uit het rapport van Global Initiative (uit augustus 2022), die eiser heeft opgenomen in zijn beroepschrift van 1 januari 2023. Uit die kaarten blijkt duidelijk dat er geen geweldsdaden van gewapende islamitische groeperingen en/of conflicten tussen gewapende islamitische groeperingen en het leger in Ouagadougou en de regio Centre zijn gerapporteerd. Verder wijst de rechtbank in dit verband op het (door verweerder in het verweerschrift aangehaalde) rapport “Burkina Faso. Situation sécuritaire” van het Belgische Cedoca van 6 oktober 2022, waaruit blijkt dat er sinds 2019 geen grootschalige aanvallen op Ouagadougou hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit dit rapport dat er in Ouagadougou sprake is van een verhoogde veiligheid, dat de basisdiensten (ziekenhuizen, scholen, markten, overheden, vervoer) daar normaal functioneren en dat het leven daar normaal doorgaat. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de beschikbare informatie, waaronder de rapporten van 30 november 2022 van UNHCR en OCHA, niet blijkt dat er sprake is van stromen van ontheemden die Ouagadougou of de regio Centre verlaten. De grote aantallen ontheemden waarvan in die rapporten melding wordt gemaakt zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de regio’s Boucle du Mouhoun, Centre-Nord, Est, Nord en Sahel, zijnde de regio’s waar de gewapende islamitische groeperingen aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er door of vanwege de gewapende islamitische groeperingen, in Ouagadougou en/of de regio Centre een ‘artikel 15c-situatie’ is ontstaan.
9.3.
Uit de zich in het dossier bevindende informatie, waaronder het rapport van Cedoca, blijkt verder dat er in oktober 2022 in Ouagadougou een staatsgreep heeft plaatsgevonden waarbij er is geschoten, en dat dit heeft geleid tot onrust in de hoofdstad, onder meer in de vorm van demonstraties gericht tegen Franse organisaties. Uit die informatie blijkt verder dat er bij gelegenheid van die staatsgreep twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen. De daarop volgende demonstraties hebben geleid tot materiële schade, maar van gewonden of doden wordt in de beschikbare informatie geen melding gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er door de politieke machtsstrijd geen ‘artikel 15c-situatie’ in Ouagadougou en/of de regio Centre is of wordt veroorzaakt.
9.4.
Het vorenstaande, in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat verweerder zich in het verweerschrift terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn geen doel treft.
Systematische blootstelling / kwetsbare minderheidsgroep10.1. Verweerder heeft zich verder, ter zitting, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als, bekeerde, christen bij terugkeer naar Burkina Faso een risico loopt op ernstige schade. Dit legt de rechtbank hieronder uit.
10.2.
Ook voor deze beoordeling geldt dat moet worden gekeken naar de veiligheidssituatie in de regio waarnaar eiser moet terugkeren, zijnde Ouagadougou, althans de regio Centre. In de bronnen die eiser in zijn beroepschrift van 1 januari 2023 heeft aangehaald wordt gemeld dat aanvallen op christenen en kerken onderdeel zijn van de jihadistische strategie van de in Burkina Faso aanwezige gewapende islamitische groeperingen. Zoals uit overweging 9.2. echter volgt, zijn deze gewapende islamitische groeperingen niet actief in Ouagadougou en de regio Centre en vindt er in Ouagadougou en de regio Centre geen jihadistisch geweld plaats. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat eiser, als bekeerde christen, in Ouagadougou en/of in de regio Centre een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van op (bekeerde) christenen gericht jihadistisch geweld door gewapende islamitische groeperingen. Eiser heeft verder geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat christenen in zijn algemeenheid, en bekeerde christenen in het bijzonder, in Ouagadougou en/of de regio Centre regelmatig slachtoffer worden van geweld of een reëel risico lopen om daarvan slachtoffer te worden.
10.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat christenen, en het bijzonder bekeerde christenen, in Ouagadougou en/of de regio Centre systematisch worden blootgesteld aan ernstige schade dan wel als kwetsbare minderheidsgroep moeten worden aangemerkt.
Persoonlijke situatie
11. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bekeerde christenen in Ouagadougou en de regio Centre een reëel risico lopen op ernstige schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in het bestreden besluit, terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen persoonlijke, individualiseerbare omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die leiden tot het oordeel dat hij zich onderscheidt van andere (bekeerde) christenen en dat in zijn specifieke geval wel moet worden aangenomen dat hij, als bekeerde christen en omwille daarvan, een reëel risico loopt om in Ouagadougou en/of de regio Centre slachtoffer te worden van geweld. In dit verband heeft verweerder er ook terecht op gewezen dat eiser tijdens het nader gehoor in zijn eerste asielprocedure, op 28 december 2009, heeft verklaard dat hij niet kan zeggen dat hij door zijn bekering in Burkina Faso problemen heeft gehad.
Gehoor
12. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het op 19 januari 2022 gehouden gehoor opvolgende aanvraag niet zorgvuldig is geweest, enerzijds omdat verweerder eiser niet heeft bevraagd over de wijze waarop hij zijn geloof in Burkina Faso wil belijden, en anderzijds omdat geen gebruik is gemaakt van een tolk in de taal waaraan eiser de voorkeur geeft. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt, gelet op het volgende.
Ten aanzien van het eerste door eiser aangevoerde punt overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het asielrelaas dat eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht gaat over de algemene situatie ten aanzien van (bekeerde) christenen in Burkina Faso. Indien eiser meent dat hij zich om persoonlijke redenen onderscheidt van andere (bekeerde) christenen in Burkina Faso, lag het op zijn weg, te meer nu het hier gaat om de vierde asielaanvraag, om hierover zelfstandig iets naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan had verweerder dan kunnen doorvragen. Nu eiser dit tijdens het gehoor niet heeft gedaan, bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser had moeten bevragen over de wijze waarop hij zijn geloof wil uiten. Eiser heeft ook na het gehoor (maar voorafgaand aan het voornemen) niet naar voren gebracht dat hij in Burkina Faso problemen verwacht als gevolg van de manier waarop hij zijn geloof wil belijden, zodat er ook geen aanleiding bestond om eiser hierover aanvullend te horen. Overigens geldt dat eiser niet met landeninformatie aannemelijk heeft gemaakt dat (bekeerde) christenen in Ouagadougou en de regio Centre wel risico lopen om slachtoffer te worden van geweld als zij hun geloof op een bepaalde manier belijden.
Ten aanzien van het tweede door eiser aangevoerde punt overweegt de rechtbank als volgt. Eiser is, net als tijdens verschillende gehoren in zijn vorige asielprocedures, gehoord met behulp van een tolk in de Franse taal. Dat is de officiële taal van Burkina Faso. Aan het begin van het gehoor heeft eiser verklaard dat hij niet goed Frans spreekt, maar dat hij begrijpt dat het moeilijk is om een Burkinese tolk te vinden. Daarop heeft de gehoormedewerker gezegd dat eiser het direct moet aangeven als hij de tolk niet begrijpt of verstaat. Tijdens het gehoor heeft eiser niet gezegd dat hij de tolk niet begrijpt of verstaat, en aan het einde van het gehoor heeft eiser desgevraagd te kennen gegeven dat hij de tolk heeft kunnen begrijpen en verstaan. Het verslag van het gehoor geeft er naar het oordeel van de rechtbank ook geen blijk van dat eiser de tolk onvoldoende heeft begrepen en verstaan. Verder heeft eiser niet geconcretiseerd wat hij anders of meer zou hebben gezegd als hij zou zijn gehoord met bijstand van een tolk in de taal van zijn voorkeur. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser, doordat hij is gehoord met een tolk in de Franse taal, zijn asielrelaas niet goed heeft kunnen vertellen.
Slotsom
13. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich met zijn toelichtingen in het verweerschrift, ter zitting en in zijn schrijven van 8 februari 2023, die in aanvulling op en in samenhang met wat er al in het bestreden besluit is vermeld moeten worden bezien, alsnog zorgvuldig voorbereid, deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. De aan het bestreden besluit klevende gebreken heeft verweerder in de beroepsfase dus hersteld.
Eindconclusie
14. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt in de zaak.
Proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 26 januari 2023 – die wordt gelijkgesteld met een zienswijze als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb – met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr.M.M. Mercelina, griffier.
BIJLAGE
In paragraaf C2/3.3 van de Vc is, naast wat er al is weergegeven in overweging 4.1. nog het volgende bepaald.
Uitzonderlijke situatie
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM (en artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade (in de woorden van het EHRM: ‘most extreme cases of general violence’). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.
Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
• de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;
• de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;
• de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;
• de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;
• de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Systematische blootstelling
Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Kwetsbare minderheidsgroepen
De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.
Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
• de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;
• de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);
• de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).
In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade daden als hier bedoeld.
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:
• sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;
• de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.