ECLI:NL:RBDHA:2023:9047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL22.7481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in polygame situatie met middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Jemenitische nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij haar vader, referent, te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat er sprake was van een polygame situatie en referent niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank stelde vast dat referent sinds 2004 getrouwd was met een andere vrouw en samen met haar zes kinderen in Nederland woonde. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geboren was in een polygame situatie, wat een belangrijke reden was voor de afwijzing van de aanvraag. Daarnaast voldeed referent niet aan het middelenvereiste, aangezien hij een uitkering ontving op basis van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel. Eiseres had betoogd dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van referent niet had meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij het besluit van 15 februari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid [naam 1]’.
Bij het besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Zij beoogt verblijf bij haar vader [naam 1] (referent). Op 16 oktober 2019 heeft zij daarom een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, de aanvraag van eiseres afgewezen. Daar heeft verweerder het volgende aan ten grondslag gelegd. Uit de asielprocedure is gebleken dat referent sinds 1 april 2004 is getrouwd met [naam 2] en dat zij samen zes kinderen hebben. Zij zijn vervolgens op grond van nareis naar Nederland gekomen en wonen momenteel samen met referent. Uit onder meer de beantwoording van de schriftelijke vragen volgt dat referent en de moeder van eiseres in Jemen samenwoonden en dat zij samen zorgden voor eiseres. Niet is gebleken dat de relatie met de moeder van eiseres is beëindigd. Gelet op het voorgaande is eiseres volgens verweerder geboren in een polygame situatie. Verder heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste aangezien referent een uitkering heeft op grond van de Participatiewet. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat tot op heden een (ondertekende) toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder ontbreekt. Dit is op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wel vereist. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De belangenafweging valt namelijk uit in het nadeel van eiseres.
3. Eiseres betoogt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft namelijk eerst in het bestreden besluit tegengeworpen dat referent nog een relatie heeft met de moeder van eiseres en dat daardoor een polygame situatie zou ontstaan. Daarvan is volgens eiseres geen sprake.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2483), blijkt dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. In tegenstelling tot hetgeen eiseres betoogt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit dus een nieuwe weigeringsgrond mogen hanteren en was verweerder niet gehouden om slechts op de door eiseres aangevoerde bezwaargronden te reageren.
3.2.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat niet duidelijk is waar verweerder het oordeel op baseert dat er sprake is van een polygame situatie. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat referent tijdens zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij sinds 1 april 2004 is gerouwd met [naam 2]. Bovendien is zij met hun kinderen in het kader van nareis naar Nederland gekomen en wonen zij samen met referent. Ter zitting heeft eiseres betwist dat referent is gehuwd met haar moeder. Dit volgt de rechtbank niet. Uit de brief van 7 december 2021 van de gemachtigde van eiseres volgt dat referent en de moeder van eiseres een relatie/huwelijk hadden. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat waarschijnlijk een kantoorgenoot deze brief namens hem heeft getekend en verzonden, volgt de rechtbank niet. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de Tekst en Commentaar met betrekking tot artikel 121 tot en met 134 van de Wet van het persoonlijke statuut. Hieruit volgt dat de sharia erkenning van het vaderschap buiten het huwelijk verbiedt. In deze zaak is een geboorteakte overgelegd, waarop vermeld is dat referent de vader is van eiseres en ook de moeder van eiseres is vermeld. Dit document is door Bureau Documenten echt bevonden. Indien sprake was geweest van een
buitenechtelijk kind, was het niet mogelijk geweest om een geboorteakte te verkrijgen. Gelet op het voorgaande kon verweerder tot de conclusie komen dat er zich een polygame situatie voordoet. De beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Daarbij is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de persoonlijke situatie van referent. Hij is namelijk als asielzoeker naar Nederland gekomen en hij is druk bezig met een werkcoach om een baan te vinden. Daarnaast volgt hij een cursus om de Nederlandse taal te leren. Ook zijn de belangen van het kind op dit punt niet door verweerder betrokken bij het bestreden besluit.
4.1.
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vb moet referent duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Niet in geschil is dat aan dat middelenvereiste niet wordt voldaan. Referent ontvangt namelijk een uitkering in het kader van de Participatiewet. Die inkomsten vallen dus niet onder zelfstandige middelen van bestaan. Gesteld noch gebleken is dat referent op grond van paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) had moeten worden vrijgesteld van het middelenvereiste. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van referent niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit op pagina 3 van het bestreden besluit heeft gedaan.
Het betoog van eiseres dat verweerder in de persoonlijke omstandigheden aanleiding heeft moeten zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid af te wijken en referent toch vrij te stellen van het middelenvereiste, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat afwijking van het beleid gerechtvaardigd is. Zoals ook ter zitting door verweerder is toegelicht, is niet gebleken dat het voor referent niet mogelijk is om aan het middelenvereiste te voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat niet is gebleken dat haar moeder toestemming heeft gegeven voor vertrek uit Jemen. Verweerder is daarbij niet ingegaan op het betoog dat niet kan worden volstaan met de constatering van Bureau Documenten dat de authenticiteit van de overgelegde uitspraak van de Jemenitische rechtbank over het verzorgingsrecht met betrekking tot eiseres, niet kan worden beoordeeld. Het bestreden besluit is alleen hierom al onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Bovendien volgt uit artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) dat een aanvraag om gezinshereniging niet mag worden afgewezen enkel vanwege het ontbreken van documenten. Daarnaast heeft verweerder hier ten onrechte de verklaringen van referent over het ontbreken van de handtekening van de moeder van eiseres niet bij betrokken. Verweerder werpt dan ook ten onrechte tegen dat niet is gebleken dat de moeder van eiseres een paspoort heeft aangevraagd. Dit was immers niet mogelijk gelet op de coronamaatregelen en de veiligheidssituatie in Jemen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
Uit paragraaf B7/3.2. van de Vc volgt dat verweerder de aanvraag afwijst als:
  • het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;
  • beide ouders het gezag hebben over het kind;
  • een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en
  • de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.
De toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie kan voor de hierboven bedoelde toestemming in de plaats worden gesteld als de ouder wiens toestemming is vereist:
  • de toestemming niet wil geven;
  • onvindbaar is; of
  • is overleden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan het toestemmingsvereiste. Eiseres heeft een toestemmingsverklaring van haar moeder overgelegd met een kopie van haar identiteitsdocument. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat een handtekening op het identiteitsdocument ontbreekt en dat daarom de handtekening van haar moeder niet kan worden geverifieerd. In het betoog van eiseres dat de coronapandemie, de hoge kosten en de algehele veiligheidssituatie in Jemen het voor haar moeder onmogelijk maakten om een paspoort te verkrijgen, heeft bij verweerder niet tot een ander oordeel hoeven te leiden. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het gelet op deze omstandigheden niet mogelijk zou zijn voor haar moeder om alsnog een paspoort te verkrijgen. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat het voor haar moeder niet mogelijk was om uit te reizen naar een buurland om naar de Nederlandse ambassade te gaan en daar haar identiteit te laten verifiëren. Dit betoog is evenmin onderbouwd.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de overgelegde uitspraak van de Jemenitische rechtbank geen aanleiding heeft hoeven zien voor een ander oordeel. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet enkel afgewezen omdat de authenticiteit van het overgelegde document niet vaststaat. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken dat Bureau Documenten de rechtbankuitspraak niet heeft kunnen beoordelen vanwege het ontbreken van betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Daarnaast heeft verweerder echter ook bij het bestreden besluit betrokken dat niet is gebleken dat de uitspraak is vertaald door een beëdigd vertaler en dat daarom niet kan worden uitgegaan van de inhoud van de overgelegde vertaling. Eerst in beroep heeft eiseres een vertaling van een beëdigd vertaler overgelegd. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een nadere onderbouwing van een reeds ingenomen standpunt en zal zij dus meenemen in de beoordeling van het beroep. Dit stuk leidt evenwel niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in het bestreden besluit namelijk ook op het standpunt heeft gesteld dat uit deze uitspraak niet volgt dat de moeder van eiseres geen gezag meer heeft over eiseres. In de uitspraak wordt namelijk alleen gesproken over het verzorgingsrecht. Dit standpunt heeft verweerder gehandhaafd ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voorgaande aan eiseres kunnen tegenwerpen. Voor zover eiseres in dit verband heeft verwezen naar artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, kan dit betoog dus alleen al niet slagen omdat verweerder de aanvraag niet heeft afgewezen vanwege het enkele feit dat officiële documenten ontbreken.
6. Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder de belangen van het minderjarige kind niet kenbaar betrokken in de besluitvorming. Het bestreden besluit bevat dus ook een motiveringsgebrek.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van de hier aan de orde zijnde aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
6.2.
Daarbij heeft verweerder in het voordeel van eiseres mee laten wegen dat er sprake is van een objectieve belemmering voor referent om het familieleven met eiseres in het land van herkomst uit te oefenen. Daarnaast heeft verweerder in het voordeel van eiseres laten wegen dat niet is gebleken van antecedenten en het gegeven dat eiseres beschikt over een paspoort. Dit betekent niet dat verweerder tot de slotsom heeft moeten komen dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres uit dient te vallen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het economische belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres mogen laten meewegen. Referent voldoet namelijk niet aan het middelenvereiste. Het enkele gegeven dat referent taallessen volgt en met behulp van een begeleider van de gemeente op zoek is naar een baan, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven te vormen voor een andersluidend oordeel. Verweerder heeft eiseres mogen tegenwerpen dat van referent meer inspanning verwacht mag worden. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat niet is gebleken dat referent blijvend niet in staat is om aan het middelenvereiste te voldoen. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen laten meewegen dat er geen geldige toestemmingsverklaring is overgelegd. Zoals reeds onder 5.2. is overwogen, heeft verweerder in de enkele stelling dat het voor de moeder van eiseres moeilijk is om een paspoort te verkrijgen of uit te reizen naar een buurland geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel. Dit geldt ook ten aanzien van deze tegenwerping in het kader van de belangenafweging. Niet is gebleken dat dit voor de moeder van eiseres onmogelijk is. Verweerder heeft hierbij zwaar gewicht mogen toekennen aan het belang van een toestemmingsverklaring, namelijk het voorkomen van kindontvoering of het onttrekken aan het ouderlijk gezag. Verweerder heeft er belang aan mogen hechten dat duidelijkheid dient te worden verschaft over de toestemming van de moeder van eiseres om haar te laten vertrekken. Zoals reeds onder 3.2 is overwogen, heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres is geboren in een polygame situatie. Verweerder heeft dit zwaar in het nadeel van eiseres mogen laten meewegen. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van het minderjarige kind niet heeft meegewogen. De rechtbank volgt eiseres dus niet in haar betoog dat verweerder hier ten onrechte aan voorbij is gegaan en verwijst daarbij naar pagina 7 van het bestreden besluit. Verweerder heeft hierin evenwel geen aanleiding hoeven te zien voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres in schrijnende omstandigheden verblijft.
Eiseres heeft zich eerst in beroep op het standpunt gesteld dat referent psychische klachten heeft die zijn ontstaan door het gemis van zijn dochter. Hiervan zijn documenten van een Egyptische arts overgelegd. De rechtbank stelt vast dat dit een nieuw ingenomen standpunt is en zal deze stukken gelet op het ex tunc karakter van de beoordeling niet bij het beroep betrekken. Deze stukken kunnen dus niet leiden tot het oordeel dat verweerder de belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd of onzorgvuldig heeft voorbereid. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat verweerder zich desgevraagd ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat deze psychische klachten van referent de oorzaak vinden in het gemis van zijn dochter. De rechtbank volgt dit standpunt.
6.4.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrokken in de belangenafweging. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.