ECLI:NL:RBDHA:2023:9032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21/1289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor balkonbeglazing in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van omgevingsvergunningen voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan drie adressen in Alphen aan den Rijn. De eisers, bewoners van de betreffende woningen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, dat op 27 juli 2020 omgevingsvergunningen had verleend voor deze bouwactiviteiten. In een eerdere tussenuitspraak van 24 februari 2023 had de rechtbank geconstateerd dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 26 april 2023 een gewijzigd besluit genomen, waarin werd besloten om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunningen te verlenen voor de bouwactiviteiten. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel was dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat de bouwactiviteiten in overeenstemming waren met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de eerdere besluiten niet voldoende waren onderbouwd en dat de belangen van de eisers in de afweging onvoldoende waren meegenomen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren, vooral wanneer deze in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[derde-partij 1]te [woonplaats] (gemachtigde: mr. E.R. Koster) en
[derde-partij 2]te [woonplaats].

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1] in [plaats].
In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit II) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 2] in [plaats].
In het besluit van 30 juli 2020 (primair besluit III) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 3] in [plaats].
In het besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit I en II ongegrond, en tegen primair besluit III niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder, de derde-partij [derde-partij 2] en zijn echtgenote en hun gemachtigde. De derde-partij [derde-partij 1] was niet aanwezig.
In de tussenuitspraak van 24 februari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
In de tweede tussenuitspraak van 14 april 2023 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot 1 mei 2023.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 26 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit II). Daarbij heeft verweerder beslist om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunningen te verlenen voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1] respectievelijk [nummer 2] in Alphen aan den Rijn.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft omgevingsvergunningen verleend voor het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] in [plaats], omdat deze bouwactiviteiten binnen het geldende bestemmingsplan zouden vallen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van huisnummers [nummer 1] en [nummer 2] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bouwactiviteiten binnen het bestemmingsplan vallen. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft vervolgens nader onderzoek gedaan en geconcludeerd dat de bouwactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit II genomen.
Wat zijn de regels?
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit III terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en op een ondeugdelijke motivering berust. Verweerder heeft omgevingsvergunningen verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft zijn stelling, dat de balkons en de balkonbeglazingen binnen (1,5 meter buiten) het bouwvlak uit het bestemmingsplan “Alphen Stad – geconsolideerd” vallen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder moet dit alsnog aannemelijk maken. Verweerder kan het geconstateerde gebrek bijvoorbeeld herstellen op basis van een kadastrale inmeting en een aanvullende motivering op grond daarvan, dan wel door een gewijzigd of nieuw besluit op bezwaar te nemen.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak landmeters nader onderzoek laten doen. Uit dit onderzoek volgt dat de balkons, en daarmee ook de balkonbeglazing, zich buiten het bouwvlak bevinden. De activiteiten waarvoor de omgevingsvergunningen zijn aangevraagd zijn dus in strijd met het bestemmingsplan “Alphen Stad – geconsolideerd”. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestreden besluit II genomen. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit II zo, dat verweerder het bestreden besluit van 22 januari 2021 aldus heeft gewijzigd dat de in de primaire besluiten I en II verleende omgevingsvergunningen worden herroepen en gewijzigde omgevingsvergunningen worden verleend voor de activiteit bouwen in afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2˚, van de Wabo en in samenhang met artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder heeft gemotiveerd waarom hij de aanleg van de balkonbeglazing niet in strijd vindt met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder wijst er daarbij op dat de bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand (onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 7 april 2023). Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat het plan stedenbouwkundig verantwoord is, dat het plan van ondergeschikte aard is, dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen en tot slot dat de belangen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beoogt te beschermen niet in onevenredige mate worden geschaad.
6. De rechtbank begrijpt de zienswijze van eisers zo dat zij zich op het standpunt stellen dat verweerder in het bestreden besluit II ten onrechte omgevingsvergunningen heeft verleend in afwijking van het bestemmingplan.
Afwijken van het bestemmingsplan
7. Eiser heeft niet betwist en de rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat de omgevingsvergunningen zijn aangevraagd voor een bouwwerk dat niet hoger is dan 10 meter en met een oppervlakte van niet meer dan 50m². Verweerder is daarom bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plaatsen van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1] en [nummer 2] in [plaats] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat de te plaatsen balkonwanden wegklapbaar zijn, zodat de woonkamer niet wordt uitgebreid en de buitenruimte niet wordt verwijderd. Verder wijst verweerder erop dat de te plaatsen balkonwanden doorzichtig zijn en achter de bestaande balustrade worden geplaatst, waardoor het beeld vanuit de openbare ruimte niet onevenredig wordt geschaad. Tot slot licht verweerder toe dat er geen belendende percelen zijn waar de doorzichtige wegklapbare balkonwanden invloed op zouden kunnen hebben en dat de balkonwanden ook geen onevenredige ruimtelijke invloed hebben op de andere appartementen in het appartementencomplex. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daaruit de conclusie heeft mogen trekken dat het plan stedenbouwkundig verantwoord is, dat het plan van ondergeschikte aard is, dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen en tot slot dat de belangen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beoogt te beschermen niet in onevenredige mate worden geschaad.
7.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit II de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Conclusie
8. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit I en het primaire besluit II gegrond. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit III is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Om dezelfde reden krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank berekent de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en kent € 2.092,50 toe. Dat is als volgt berekend: een totaal van 2,5 punt (voor het indienen van het beroepschrift 1 punt, voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus 0,5 punt en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit I en het primaire besluit II, gegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit III, ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;