ECLI:NL:RBDHA:2023:9001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van medische omstandigheden en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse man geboren in 2003, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims van mishandeling en bedreiging in Marokko, alsook met medische klachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 juni 2023, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat Marokko in het algemeen kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk niet veilig is in Marokko, noch dat hij niet kan terugkeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische omstandigheden van eiser niet leiden tot een verlening van de asielvergunning, omdat hij zijn klachten niet met voldoende bewijs heeft onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen connexiteit meer was tussen de zaken.

De uitspraak benadrukt dat het aan de eiser is om aan te tonen dat de algemene veronderstelling van veiligheid voor Marokkaanse vreemdelingen niet voor hem geldt. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de staatssecretaris niet verplicht was om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, gezien het gebrek aan onderbouwing van eisers claims. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13013 (beroep) en NL23.13014 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL23.13014).
Bij besluit van 16 mei 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
. Daarbij heeft verweerder de eerdere afwijzing van eisers asielaanvraag gehandhaafd.
Het beroep tegen het bestreden besluit richt zich mede tegen dit aanvullende besluit. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.13014, op de zitting van 1 juni 2023 behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2003 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 24 maart 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Marokko heeft verlaten vanwege de armoede en omdat hij is mishandeld.

Wat is het standpunt van verweerder?

2. Bij het bestreden besluit en in aanvulling daarop in het aanvullend besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Verweerder vindt de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig op basis van de informatie uit de voorgaande procedures van eiser. Volgens verweerder is Marokko een veilig land van herkomst. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bij eventuele problemen niet tot de Marokkaanse autoriteiten kan wenden. Eiser komt niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, omdat hij zijn gestelde medische klachten en behandeling niet met stukken heeft onderbouwd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij niet terug kan naar Marokko, gelet op zijn eerdere ervaringen. Hij is Marokko illegaal uitgereisd, hij is in Marokko mishandeld en bedreigd en zijn gezondheid is zowel geestelijk als lichamelijk zorgwekkend. Eiser is vanuit Frankrijk naar Nederland vertrokken, omdat hij ook in Frankrijk is bedreigd en mishandeld door een sigarettensmokkelaar. Eiser kan niet terugkeren naar Marokko vanwege de bedreigingen door de smokkelaar, waartegen hij niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten kan inroepen. Eiser voert verder aan dat hij medische problemen heeft aan zijn knie waarvoor hij is geopereerd. Ook is hij erg vergeetachtig en geestelijk in de war. Eiser vreest dat hij in Marokko een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] , gelet op zijn medische situatie die door verweerder onvoldoende is onderzocht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bewaring
4. Voor zover eiser met zijn beroepsgronden betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, wijst de rechtbank erop dat deze gronden buiten de omvang van dit geschil vallen. De rechtbank wijst op de uitspraken van deze rechtbank, van 20 april 2023 en van 17 mei 2023, waarbij het beroep tegen de opgelegde maatregel van bewaring ongegrond is verklaard. [5]
Veilig land van herkomst
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat Marokko in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank wijst op uitspraken van de hoogste bestuursrechter [6] dat deze aanwijzing terecht is. [7] De Afdeling heeft ook na de laatste herbeoordeling van 6 mei 2021 geoordeeld dat Marokko in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. [8] Uit de herbeoordeling blijkt namelijk dat Marokko is aan te merken als veilig land van herkomst met uitzondering van onder andere journalisten, activisten en lbhti’ers. Daarnaast is er verhoogde aandacht als het gaat om personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging. [9] Eiser valt niet onder één van deze uitzonderingscategorieën.
Het individuele geval van eiser
5.1.
Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. [10] Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko voor hem toch niet veilig is. [11] Eiser heeft daartoe betoogd dat hij in Marokko is mishandeld en wordt bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser zijn standpunt op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij geen hulp van de autoriteiten kan inroepen. Zijn stellingen daartoe zijn onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft daarbij bovendien van belang mogen achten dat eiser voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in Spanje, Frankrijk en België heeft verbleven en dat hij niet de bescherming van de autoriteiten van deze andere lidstaten heeft ingeroepen. Verweerder heeft daar niet ten onrechte de conclusie aan verbonden dat dat er niet op wijst dat bij eiser sprake is van een oprechte dringende behoefte aan internationale bescherming. De beroepsgronden slagen niet.
Uitstel van vertrek
6. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [12] en van de Afdeling [13] , volgt dat medische omstandigheden niet tot verlening van een asielvergunning kunnen leiden. Verder volgt hieruit dat in een asielprocedure bij een beroep op medische omstandigheden ook niet ambtshalve wordt beoordeeld of een ernstig zieke vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, maar alleen of die vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft die laatste beoordeling bij eiser ook verricht, overeenkomstig artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb, wat ertoe heeft geleid dat hem geen uitstel van vertrek is verleend.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder, gelet op eisers gezondheidstoestand, medisch onderzoek had moeten laten verrichten. De rechtbank overweegt dat eiser zijn gestelde lichamelijke en psychische klachten niet met stukken heeft onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat eiser momenteel in Nederland onder behandeling staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser uitstel van vertrek te verlenen.
Had verweerder eiser een medisch onderzoek moeten aanbieden?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met de werkinstructie 2021/14 en geen aanleiding heeft hoeven zien om eiser een medisch onderzoek aan te bieden, omdat daarvoor onvoldoende signalen/indicaties zijn geweest. Uit het gehoor blijkt niet dat eiser niet in staat was een adequate verklaring af te leggen.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu het beroep ongegrond wordt verklaard en er niet langer sprake is van connexiteit.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en h, van de Vw.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.ECLI:NL:RBDHA:2023:5693 en NL23.13015.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
7.Uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210 en 19 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:902.
8.Uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1531.
9.Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2726.
11.Uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474.
12.Arrest van 18 december 2014, inzake M'Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452; punten 31-46.
13.Uitspraken van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733 en van 24 augustus 2018, ro 6.4 e.v., ECLI:NL:RVS:2018:2815.