ECLI:NL:RBDHA:2023:8989
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek om bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 28 september 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken omdat er geen bestuurlijke dwangsom is toegekend. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij geen zitting nodig achtte en het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer, wat leidt tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser handhaaft echter het beroep tegen het reële besluit, omdat verweerder ten onrechte weigert de verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, deze artikelen niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser gericht tegen het reële besluit ongegrond is. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het reële besluit ongegrond, en veroordeelt verweerder in de proceskosten.