ECLI:NL:RBDHA:2023:8989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
NL22.7574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 28 september 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken omdat er geen bestuurlijke dwangsom is toegekend. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij geen zitting nodig achtte en het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer, wat leidt tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser handhaaft echter het beroep tegen het reële besluit, omdat verweerder ten onrechte weigert de verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, deze artikelen niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser gericht tegen het reële besluit ongegrond is. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het reële besluit ongegrond, en veroordeelt verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.7574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Op 28 september 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, omdat verweerder geen bestuurlijke dwangsom heeft toegekend. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Op
28 september 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang). Het beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Eiser handhaaft het beroep tegen het reële besluit, omdat verweerder ten onrechte weigert de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vast te stellen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het beroep gegrond te verklaren en op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
5. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken.
6. Eiser voert aan dat de Tijdelijke wet in strijd het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van non- discriminatie.
7. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20222 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in de kern in, dat personen in vergelijkbare situaties een vergelijkbare behandeling zouden moeten krijgen en niet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze een bepaalde “beschermde” eigenschap bezitten.3 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20225 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in een vergelijkbare situatie verkeert als een persoon in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleen al daarom is er geen sprake van discriminatie.
8. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Het beroep van eiser gericht tegen het reële besluit is daarom ongegrond.
3 Zie bijvoorbeeld het Handboek over het Europese non-discriminatierecht van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Raad van Europa, 2020, p. 46.
Proceskostenveroordeling
9. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 25 augustus 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht).
10. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk,
-verklaart het beroep gericht tegen het reële besluit ongegrond,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u eenbrief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet eenverzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag eenzitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt
toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.