In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. Eiser, geboren in 1992, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, die op 29 mei 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, met name de inhoud van het proces-verbaal van staandehouding, waarin werd gesteld dat hij onrechtmatig verblijf had. Eiser voerde aan dat het proces-verbaal summier was en niet voldeed aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had gesteld.
De rechtbank overwoog dat het proces-verbaal voldoende duidelijk was en dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Eiser had niet betwist dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en had geen gevolg gegeven aan een eerder besluit tot intrekking van zijn verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, ondanks het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening aan eiser over zijn rechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van de maatregel van bewaring en de eisen die aan de informatievoorziening aan de betrokken vreemdeling worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de ernst van de situatie en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.