ECLI:NL:RBDHA:2023:8963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling en de eisen van het proces-verbaal van staandehouding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. Eiser, geboren in 1992, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, die op 29 mei 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, met name de inhoud van het proces-verbaal van staandehouding, waarin werd gesteld dat hij onrechtmatig verblijf had. Eiser voerde aan dat het proces-verbaal summier was en niet voldeed aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken had gesteld.

De rechtbank overwoog dat het proces-verbaal voldoende duidelijk was en dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Eiser had niet betwist dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en had geen gevolg gegeven aan een eerder besluit tot intrekking van zijn verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, ondanks het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening aan eiser over zijn rechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van de maatregel van bewaring en de eisen die aan de informatievoorziening aan de betrokken vreemdeling worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de ernst van de situatie en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15732
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.D. Sikorska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat in het proces-verbaal van staandehouding van 29 mei 2023 vrij summier wordt gesteld dat bij de verbalisanten ambtshalve bekend was dat eiser onrechtmatig verblijf heeft. Het proces-verbaal van staandehouding voldoet daarmee niet aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt in de uitspraak van 8 augustus 2005 1.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van staandehouding staat dat eiser is gevraagd om zijn identiteitsbewijs op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, omdat de verbalisanten eiser op straat herkenden en bij hen ambtshalve

1.ECLI:NL:RVS:2005:AU1000, JV 2005/362.

bekend was dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had, omdat hij op 20 april 2023 een beschikking (tot intrekking van zijn verblijfsrecht,
aanvulling rechtbank) had ontvangen. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal van staandehouding op ambtseed is opgemaakt, waardoor er in beginsel geen aanleiding is om aan de juistheid ervan te twijfelen. De rechtbank acht het daarnaast niet onaannemelijk dat dienstdoende beambten weten van wie het verblijfsrecht beëindigd is. Verder is uit het proces-verbaal voldoende duidelijk geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat er aanleiding was om eiser om zijn identiteitsbewijs te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Deze gronden zijn voorts afdoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
6. Eiser brengt verder naar voren dat verweerder heeft gehandeld in strijd met
artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
8. Het geconstateerde gebrek leidt tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt dat sprake is van een relatief klein gebrek. Eiser is immers voorafgaand aan het opleggen
van de maatregel de motivering van de gronden, zoals deze later zijn vastgelegd in de maatregel, medegedeeld. Ook is eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling meegedeeld dat hij recht had op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten. Verder is aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Eisers gemachtigde
heeft de piketmelding geaccepteerd en heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toekenning van een advocaat aan eiser en de acceptatie door gemachtigde van de toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens op dezelfde dag als dat de maatregel
van bewaring was opgelegd daartegen beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. Verder is van belang dat, zoals hiervoor onder overweging 5 is geoordeeld, het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is niet eerder in bewaring gesteld en heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling op 29 mei 2023 aangegeven dat hij wil meewerken aan zijn vertrek uit Nederland.
10. De rechtbank oordeelt dat uit de gronden van de maatregel volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder heeft eiser geen gevolg gegeven aan het besluit tot intrekking van zijn verblijfsrecht, dat hem op 20 april 2023 is uitgereikt. Eiser heeft naar eigen zeggen één week in Polen verbleven, en is toen weer teruggekeerd naar Nederland. Gelet hierop hoefde verweerder in de omstandigheid dat eiser niet eerder in bewaring is gesteld en zich meewerkend opstelt geen aanleiding te zien om te volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek overigens op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-

2.ECLI:EU:C:2022:858.

en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.