ECLI:NL:RBDHA:2023:8931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
NL23.9566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een Marokkaanse nationaliteit, in vreemdelingenbewaring was gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de hoogte was gesteld van de maatregel en dat zijn gemachtigde geen nieuwe piketmelding heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat de vrijheidsbeneming begint bij de ophouding en dat er geen verplichting is voor verweerder om bij een inbewaringstelling een nieuwe piketmelding te laten uitgaan. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Daarnaast stelt eiser dat hij het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de enkele ontkenning van eiser onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding dat een afschrift aan hem is uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet verplicht is om de gemachtigde van de vreemdeling uit eigen beweging het besluit toe te sturen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks het geconstateerde gebrek in de uitleg van de maatregel aan eiser.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Wel veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00, omdat eiser een toevoeging is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.9566
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.B.J. Strooij, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
Piketmelding
2. Bij de ophouding van eiser heeft verweerder een piketmelding laten uitgaan. In vervolg hierop is eiser gedurende de termijn van de ophouding bezocht door zijn gemachtigde. Na het vertrek van de gemachtigde heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. De gemachtigde van eiser heeft in verband hiermee geen (nieuwe) piketmelding ontvangen. Eiser stelt dat dit wel had gemoeten. Zijn gemachtigde was er niet van op de hoogte dat eiser in vreemdelingenbewaring was gesteld. Dat is de gemachtigde pas later bekend geworden. Als gevolg van deze gang van zaken heeft de gemachtigde in een laat stadium beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hierdoor is eiser in zijn belang geschaad.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 100, eerste lid van de Vw staat dat op verzoek van de vreemdeling hem een raadsman wordt toegevoegd zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen. De vrijheidsbeneming begint bij de ophouding en loopt in voorkomende gevallen door in de inbewaringstelling. De piketmelding heeft dan ook mede betrekking op de eventuele voortzetting van de vrijheidsbeneming in de vorm van een
inbewaringstelling. Er is geen aanknopingspunt in het recht op grond waarvan verweerder is gehouden bij een inbewaringstelling een nieuwe piketmelding te laten uitgaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitreiking van het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring
4. Eiser voert verder aan dat hij het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring niet uitgereikt heeft gekregen. Er staat onderaan het bestreden besluit dat dit gelijk aan hem is uitgereikt, maar volgens eiser is dat onjuist. Volgens eiser heeft ook zijn gemachtigde ten onrechte geen afschrift van het bestreden besluit ontvangen. Ook heeft verweerder niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Zo is eiser niet uitgelegd wat de maatregel van bewaring inhoudt en waarom hij in bewaring wordt gesteld.
5. Deze beroepsgronden falen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6. Het aanvullende terugkeerbesluit van 8 maart 2023 roept geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven ten opzichte van het terugkeerbesluit van 1 februari 2019. Het is daarmee ten overvloede uitgevaardigd en kan niet raken aan de rechtmatigheid van de onderhavige maatregel van bewaring. Het geschilpunt over de uitreiking van het aanvullende terugkeerbesluit laat de rechtbank daarom verder onbesproken.
7. De maatregel van bewaring is op ambtsbelofte ondertekend. In het bestreden besluit staat dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. De enkele ontkenning van eiser is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van deze vermelding.
8. Er is bij een inbewaringstelling geen verplichting voor verweerder om de gemachtigde van een vreemdeling uit eigen beweging het besluit daartoe te doen toekomen. Het is aan de gemachtigde van de vreemdeling om in zo’n geval zelf te verzoeken om een afschrift van het besluit. Dit staat in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit er slechts melding van maakt dat aan eiser daarvan onmiddellijk een afschrift is uitgereikt. Het bestreden besluit vermeldt niet dat eiser daarbij in een voor hem begrijpelijke taal is uitgelegd wat de redenen van de maatregel van bewaring zijn. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 5.3 van het Vb. Hieraan doet niet af dat volgens het proces-verbaal van gehoor van
8 maart 2023 deze redenen in het bijzijn van een tolk aan eiser zijn meegedeeld en dat eiser toen heeft aangegeven dat het hem allemaal duidelijk was. Deze mededelingen zijn eiser immers ongeveer twee uur vóór en dus niet gelijktijdig met de inbewaringstelling gedaan. De schending van artikel 5.3 van het Vb leidt tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband dat de aard van het gebrek relatief klein is, vooral omdat eiser dus voorafgaand aan zijn inbewaringstelling al wel was geïnformeerd over de redenen daarvan. Hij heeft ook gebruik kunnen maken van de procedurele rechten die hem toekomen. Verder heeft te gelden dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, zoals hierna uit de rechtsoverweging 10 en 11 blijkt. Gelet op dit alles, leidt het geconstateerde
gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend.
Gronden van de maatregel
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
12. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Hij voert daartoe aan dat hij heeft benoemd dat hij onder behandeling staat van een psycholoog en dat hij diazepam gebruikt. Volgens eiser geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder deze omstandigheden gemotiveerd heeft gewogen bij de beoordeling van de vraag of volstaan zou kunnen worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van de bewaring. Dit leidt tot een motiveringsgebrek.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de medische situatie van eiser kenbaar betrokken in de besluitvorming. Verweerder heeft expliciet opgenomen dat eiser onder behandeling staat van een psycholoog en dat hij diazepam gebruikt. De rechtbank kan verweerder volgen in het argument dat deze omstandigheden kunnen worden ondervangen door de medische zorgverlening die beschikbaar is in het detentiecentrum. In de medische omstandigheden van eiser heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank ziet niet in dat en waarom het bestreden besluit op dit onderdeel aan een motiveringsgebrek lijdt. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
14. De rechtbank overweegt dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden1, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 9 veroordeelt de
1. ECLI:EU:C:2022:858.
rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder
de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.