ECLI:NL:RBDHA:2023:8922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder Dublinverordening met betrekking tot bescherming van Ahmadi's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende Ahmadi, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 31 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat het beschermingsbeleid in Frankrijk voor Ahmadi's fundamenteel verschilt van dat in Nederland. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op indirect refoulement. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser de bewijslast heeft om aan te tonen dat er in zijn geval van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft voldaan aan deze bewijslast en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de betrokken lidstaten onder de Dublinverordening en het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser kan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.Z.A.M. Skanderova),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.10600, op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Op 5 september 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Frankrijk heeft namelijk aan eiser een visum verstrekt dat geldig was van 9 mei 2022 tot en met 4 november 2022. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. [2] Op 30 december 2022 hebben de Franse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat het voor hem onmogelijk is om algemene informatie over te leggen waaruit blijkt dat het beleid in Frankrijk ten aanzien van Ahmadi’s evident en fundamenteel verschilt van het Nederlandse beschermingsbeleid. Daarnaast heeft eiser geen asielaanvraag in Frankrijk ingediend en kan dan ook geen rechterlijke uitspraak overleggen waaruit blijkt dat hij niet beschermd zal worden tegen refoulement. Eiser beschikt verder niet over voldoende middelen om een advocaat te nemen en dergelijke kosten worden ook niet vergoed. Gelet op de samenwerkingsverplichting die voor verweerder bestaat, was verweerder dan ook gehouden zelf die informatie in te winnen. Tot slot staat, gelet op het beleid van verweerder, ook zonder inhoudelijk oordeel vast dat hij als Ahmadi in Nederland in beginsel wel bescherming krijgt. Het is voor eiser onmogelijk om aan te tonen of dit in Frankrijk ook het geval is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [3]
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij door een verschil in beschermingsbeleid tussen Frankrijk en Nederland een reëel risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Frankrijk. De bewijslast om een dergelijk reëel risico aannemelijk te maken ligt bij de vreemdeling. [4] Eiser heeft geen gegevens verschaft of stukken overgelegd waaruit zonder inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag volgt dat Frankrijk een fundamenteel ander beschermingsbeleid dan Nederland voert voor Ahmadi’s en dat hij als gevolg daarvan bij terugkeer naar Frankrijk het risico loop op refoulement omdat hij wordt uitgezet naar Pakistan. Verder heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat de kosten van een advocaat in Frankrijk niet worden vergoed, heeft eiser niet onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
6. Verweerder heeft in dit verband overigens ook terecht opgemerkt dat Frankrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement. Voor zover eiser stelt dat Frankrijk in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn of dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1862 en 5 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2576.