ECLI:NL:RBDHA:2023:8897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 11 april 2022. Na het indienen van bezwaar door de verzoeker, heeft de staatssecretaris op 20 juni 2022 op het bezwaar beslist. De verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd vastgesteld dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek werd daarom gelijkgesteld met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter heeft in een andere zaak, met nummer AWB 22/4431, op dezelfde dag uitspraak gedaan op het beroep. Gezien deze omstandigheden werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.