ECLI:NL:RBDHA:2023:8892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding, dat samen met het beroep is ingediend. Tijdens de zitting op 13 juni 2023 zijn zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig geweest.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser had primair aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf in Spanje had en dat de staatssecretaris hem had moeten bevelen zich daarheen te begeven. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn rechtmatig verblijf in Spanje. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. Eiser heeft ook een beroep gedaan op een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen andere afdoende maatregelen kon toepassen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris eiser moeten bevelen zich naar Spanje te begeven?
4. Eiser voert primair aan dat de staatssecretaris hem had moeten bevelen zich naar Spanje te begeven, omdat hij daar rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft een partner in Spanje waarmee hij wil gaan trouwen en heeft daar een aanvraag tot verblijf ingediend. Op grond daarvan heeft hij zich mogen inschrijven op een adres in Spanje. Het bewijs van deze inschrijving volgt uit het Spaanse document dat eiser op 12 juni 2023 heeft ingebracht. In ieder geval vanaf het moment van inbrenging van dit document dan wel vanaf het moment van toelichting op de zitting is de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser met dit – onvertaalde – Spaanse document niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Dat geldt ook wanneer dit in samenhang wordt bezien met de enkele stelling dat hij in Spanje een partner heeft en een aanvraag tot verblijf heeft ingediend. Bovendien heeft eiser bij zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij illegaal in de EU aanwezig is en heeft hij in het vertrekgesprek van 6 juni 2023 verklaard dat hij nog geen rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij daarmee heeft bedoeld dat hij zijn verblijfspas nog niet heeft. Daarmee heeft hij echter nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft in Spanje. De enkele stelling op zitting dat de gemeente in Spanje heeft aangegeven dat hij daar een adres heeft en dat dat zou betekenen dat hij daar mag verblijven is daarvoor onvoldoende. Het ligt op de weg van eiser om dit te onderbouwen. De staatssecretaris heeft op de zitting ook toegelicht dat de Nederlandse autoriteiten niet kunnen nagaan wie in Spanje een aanvraag voor reguliere gezinsvorming heeft ingediend noch wat zijn verblijfsstatus daar zou zijn.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • (3f) zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
  • (3h) tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
  • (3i) te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
  • (4a) zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting de zware grond 3h laten vallen. Deze grond ligt dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
5.2.
De overige – door eiser niet bestreden – gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Uit de gronden volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert subsidiair aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht met eventueel een borgsom. Eiser heeft daartoe verwezen naar zijn adresinschrijving in Spanje. Eiser zal zelf vertrekken naar Spanje.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiser dient terug te keren naar Marokko, hij heeft aangegeven dat niet te zullen doen en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Spanje rechtmatig verblijf heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.