In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Iraakse Jezidi, voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, stellende dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet veilig kan worden overgedragen aan Litouwen vanwege de onveilige asielprocedure daar, die in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende stukken in te dienen, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Litouwen een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat de asielprocedure in Litouwen in beginsel voldoet aan de Europese normen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.