ECLI:NL:RBDHA:2023:8869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigering verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en indirect refoulement naar Litouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Iraakse Jezidi, voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, stellende dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet veilig kan worden overgedragen aan Litouwen vanwege de onveilige asielprocedure daar, die in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende stukken in te dienen, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Litouwen een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat de asielprocedure in Litouwen in beginsel voldoet aan de Europese normen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10743

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.10744.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.10744, op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde via digitale verbinding. Als tolk is verschenen H. Ahmad. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld een nader stuk in te dienen. De staatssecretaris heeft op dat stuk gereageerd en een nieuw stuk ingebracht, waarop eiser vervolgens weer een reactie heeft gegeven. Met instemming van partijen is afgezien van het houden van een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van Iraakse nationaliteit. Hij is Jezidi.
1.1.
Eiser heeft op 12 november 2021 een type D (Schengen)visum ontvangen om in Litouwen te studeren. Het visum van eiser is verlopen waardoor hij Litouwen moest verlaten.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om overname gedaan. Litouwen heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Litouwen vaststaat.
3. Eiser stelt dat hij niet overgedragen kan worden aan Litouwen. Hij heeft daar te vrezen voor behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het EU-Handvest [3] . De asielprocedure in Litouwen voldoet op meerdere punten niet aan het Unierecht. Zo vinden er stelselmatig pushbacks plaats en is een vriend van eiser 9 maanden gedetineerd geweest in Litouwen vanwege zijn Jezidi afkomst. Het is voorzienbaar dat eiser ook in een dergelijke, in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest, situatie zal komen verkeren. Daarbij betwist eiser dat hij zich bij problemen tot de hogere autoriteiten in Litouwen kan wenden. De staatssecretaris dient hier nader onderzoek naar te verrichten. Nu dit niet is gedaan is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Ook meent eiser dat overdracht aan Litouwen een indirect refoulement zal opleveren. Dit omdat er een reële mogelijkheid bestaat dat eiser direct zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op verschillende artikelen en rapporten, waaronder met name een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van
17 februari 2023 over de situatie van Dublinterugkeerders in Litouwen.
3.1.
De beroepsgronden van eiser zien op het interstatelijke vertrouwensbeginsel en op het gevaar van indirect refoulement. De rechtbank zal deze gronden hieronder bespreken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Niet in geschil is dat Litouwen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Door niet te reageren heeft Litouwen het overnameverzoek impliciet aanvaard. De Litouwse autoriteiten hebben daarmee (stilzwijgend) toegezegd dat zij het asielverzoek zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten opzichte van Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
4.1.
Zoals uit de door eiser aangehaalde stukken volgt, en door de staatssecretaris ook niet is bestreden, vinden er in Litouwen structureel pushbacks plaats. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft over pushbacks reeds geoordeeld dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [4] Eiser heeft echter, anders dan in voornoemde uitspraak van de Afdeling, geen specifieke informatie overgelegd waaruit volgt dat ook Dublin-claimanten te maken kunnen krijgen met pushbacks in Litouwen. Ook uit het rapport van de SFH van 17 februari 2023 volgt dit niet. De verwijzingen in dat rapport zien voor het grootste deel uitdrukkelijk op vreemdelingen die op illegale wijze het land zijn binnengekomen, en daarmee niet op Dublinterugkeerders zoals eiser, die overigens Litouwen in eerste instantie is binnengekomen met een visum. Voor zover het rapport verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 juni 2022 (ECLI:EU:C:2022:505) heeft de staatssecretaris – op dit punt niet bestreden – naar voren gebracht dat naar aanleiding van dat arrest de getroffen noodmaatregelen op het gebied van detentie van vreemdelingen in Litouwen zijn beëindigd wegens strijd met het Europese recht. De waarnemingen van het Litouwse Rode Kruis waar het rapport naar verwijst ten slotte gaan wel specifiek over Dublinterugkeerders, maar hoe representatief die waarnemingen (‘Beobachtungen’) zijn valt uit de beknopte verwijzing niet af te leiden, en bovendien wordt ook in dat verband verwezen naar het juist genoemde arrest van het Hof van Justitie dat echter tot beëindiging van de betwiste noodmaatregelen heeft geleid. Verder heeft de staatssecretaris een stuk ingebracht getiteld ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Lithuania’, gedateerd 12 april 2023 en opgesteld op verzoek van het Asielagentschap van de Europese Unie, dat de waarnemingen van het Litouwse Rode Kruis waar SFH naar verwijst niet bevestigt. Dit alles overziend, en gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de staatssecretaris hier nader onderzoek naar dient te doen. Daarbij speelt een rol dat de situatie van eiser, zoals gezegd, niet vergelijkbaar is met die van een vreemdeling die illegaal de buitengrenzen van de EU oversteekt.
4.2.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk een reëel risico loopt om in Litouwen in een toestand van verregaande materiële deprivatie terecht te komen, als bedoeld in het Jawo-arrest. [5] Zijn persoonlijk relaas biedt geen indicatie dat de asielprocedure in Litouwen niet aan de eisen voldoet. Daarbij is van belang dat hij geen verzoek om internationale bescherming in Litouwen heeft ingediend, zodat hij niet uit eigen ervaringen kan putten. De verklaringen van derden, via Whatsapp, over de situatie in Litouwen zijn eveneens onvoldoende.
Indirect refoulement
5. In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [6] is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De Afdeling heeft overwogen dat het uitgangspunt blijft dat de staatssecretaris er vanuit mag gaan dat in lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als het beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan de vreemdeling om dit uitgangspunt te weerleggen. Om dat te doen moet een vreemdeling voldoen aan twee voorwaarden. Hij moet allereerst aannemelijk maken dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Verder moet hij concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is. Als een vreemdeling aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk reëel risico bij overdracht weg te nemen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico op indirect refoulement loopt bij overdacht aan Litouwen. Eiser heeft enkel gesteld dat er een reële mogelijkheid bestaat dat hij door de Litouwse autoriteiten zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst, maar hij heeft niet nader toegelicht waarom hij vreest voor refoulement in Litouwen. Ook wanneer er wel een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid zou worden aangenomen, is dat alleen niet voldoende om een tekortkoming in de Litouwse asielprocedure aannemelijk te maken. Daarvoor is noodzakelijk dat de vreemdeling ook concrete aanknopingspunten overlegt dat de hoogste Litouwse rechter het in Litouwen geldende beschermingsbeleid inhoudelijk niet afkeurt. Eiser heeft geen uitspraak van de hoogste rechter van Litouwen in zijn situatie overgelegd. Hij heeft immers geen verzoek om internationale bescherming ingediend en de asielprocedure in Litouwen dan ook niet doorlopen. Ook is er geen algemene informatie overgelegd waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in Litouwen niet effectief is. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt te voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de voornoemde uitspraak van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECL:NL:RVS:2022:1042.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.