ECLI:NL:RBDHA:2023:8859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.8901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder het Dublin-systeem met betrekking tot Duitsland en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van het Dublin-systeem. Eiser had eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend en voerde aan dat hij daar onder onmenselijke omstandigheden had geleefd, zonder medische hulp en opvang. Hij vreesde dat hij zonder inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag zou worden teruggestuurd naar Marokko en dat zijn gezondheid zou verslechteren bij overdracht aan Duitsland.

De rechtbank heeft de zaak op 8 juni 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure in Duitsland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Eiser had geen bewijs geleverd van zijn beweringen over slechte leefomstandigheden en had niet aangetoond dat hij geen adequate bescherming zou krijgen van de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Vreugdenhil-Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 november 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 12 september 2019 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Duitsland is daarmee akkoord gegaan.
3. Eiser voert aan dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Eiser heeft eerder in Duitsland moeten zien te overleven in een onmenselijke situatie. Hij heeft op straat geleefd en is verstoken geweest van medische hulp, opvang en overige voorzieningen. Hierover klagen bij de Duitse autoriteiten heeft niets opgeleverd. Eiser heeft te maken gehad met een poging tot verkrachting, waarvan hij aangifte heeft gedaan bij de Duitse politie. De politie heeft echter geen actie ondernomen naar aanleiding van deze aangifte. Eiser vreest voorts dat de Duitse autoriteiten hem zonder inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag zullen terugsturen naar zijn land van herkomst. Tot slot zal zijn gezondheidstoestand snel en onomkeerbaar verslechteren bij overdracht aan Duitsland. Verweerder dient een medisch advies bij BMA [3] op te vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn stelling dat hij eerder in Duitsland onder zeer slechte omstandigheden heeft geleefd en verstoken is geweest van opvang en overige voorzieningen, waaronder medische hulp, niet onderbouwd. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij bij de Duitse autoriteiten hierover een klacht heeft ingediend. In het kader van de opvang wordt opgemerkt dat eiser zelf tijdens het gehoor heeft verklaard in Duitsland opvang te hebben gekregen, maar ervoor heeft gekozen om op straat te slapen. Er is niet gebleken dat eiser zich, bij voorkomende problemen in Duitsland, niet doeltreffend kan beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten.
6. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij aangifte heeft gedaan bij de Duitse politie van een poging tot verkrachting, evenals dat de politie niets met de aangifte heeft gedaan. Maar ook als zou worden aangenomen dat dit laatste het geval is, geldt dat eiser zich hierover in Duitsland had moeten beklagen. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit heeft gedaan en niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse (hogere/rechterlijke) autoriteiten hem in dit verband niet konden of wilden helpen.
7. Ook heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door Duitsland zal worden uitgezet zonder dat zijn asielaanvraag is behandeld. Daarbij geldt dat de Duitse autoriteiten met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
Medische situatie
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat eiser voor een geslaagd beroep op het arrest C.K. [5] recente objectieve medische informatie van zijn behandelaren dient over te leggen die een bijzonder slechte gezondheidstoestand aantoont, alsmede aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid van een overdracht aan Duitsland. [6] Indien eiser deze gegevens heeft overgelegd, dient verweerder het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand te laten onderzoeken door het BMA, zo volgt uit Werkinstructie 2021/3.
9. Eiser heeft niet onderbouwd dat, en hoe, zijn medische situatie aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door de overdracht. Voorts is niet gebleken dat eiser thans in Nederland wordt behandeld of dat hij speciale opvangbehoeften heeft. Verweerder was dan ook niet gehouden een advies van BMA op te vragen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
6.Onder meer de uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2989.