ECLI:NL:RBDHA:2023:8850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
09-842106-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen moord na vormverzuim in het voorbereidend onderzoek

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van moord. De zaak kwam voort uit een woningoverval op 29 december 2020, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], om het leven werd gebracht. De verdachte werd in verband gebracht met de zaak, maar ontkende enige betrokkenheid. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden tussen juli 2021 en juni 2023, werd vastgesteld dat er een vormverzuim had plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek. Dit vormverzuim betrof de verkrijging van verkeers- en locatiegegevens zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, wat in strijd was met het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een schending van het recht op privacy, dit niet leidde tot een inbreuk op het recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger of medeplichtige aan te merken in de dood van [slachtoffer]. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil werden begroot en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842106-21
Datum uitspraak: 21 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juli 2021, 21 september 2021, 7 maart 2022, 3 juni 2022, 25 augustus 2022, 23 november 2022, 16 februari 2023, 24 april 2023 (alle pro forma of regie) en 23, 24, 26, 30 en 31 mei 2023 (inhoudelijke behandeling) en 7 juni 2023 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. Hiemstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 24 april 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 29 december 2020 omstreeks 05:45 uur meldt [medeverdachte 1] zich op het politiebureau in Leiden. Zij verklaart dat zij en haar echtgenoot [slachtoffer] het slachtoffer zijn geworden van een woningoverval in hun woning aan de [adres 2] . Om 07:05 uur dezelfde ochtend vindt een arrestatieteam in die woning het levenloze lichaam van [slachtoffer] . Het blijkt te gaan om een niet-natuurlijk overlijden; [slachtoffer] is door verwurging en/of smoring om het leven gekomen. In het daarop ingestelde opsporingsonderzoek naar de dood van [slachtoffer] , dat de naam ‘ [naam 1] ’ krijgt, wordt de verdachte aangehouden, evenals [slachtoffer] echtgenote [medeverdachte 1] en de in Frankrijk woonachtige [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zij ontkennen allen betrokken te zijn geweest bij de gewelddadige dood van [slachtoffer] en leggen daarover in de loop van het onderzoek van elkaar verschillende verklaringen af.
De rechtbank zal in dit vonnis de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] en, zo ja, hoe die betrokkenheid juridisch moet worden geduid. Daarbij zal de rechtbank eerst ingaan op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
In het onderzoek [naam 1] heeft de officier van justitie ten aanzien van de verdachte op 4 en 5 maart 2021 zeven vorderingen betreffende verkeers- en locatiegegevens gedaan in de zin van artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Met het door het Hof van Justitie gewezen arrest van 2 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:152; “Prokuratuur”) en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 5 april 2022 (ECLI:NL:HR: 2022:475) is gebleken dat deze verkrijgingswijze van verkeers- en locatiegegevens strijdig is met het Unierecht, als toepassing van deze bevoegdheid met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven. De toegang tot verkeers- en locatiegegevens dient in dat geval namelijk te worden onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. In zijn arrest van 5 april 2022 is de Hoge Raad ingegaan op de betekenis en gevolgen van deze rechtspraak van het Hof van Justitie voor de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden. Indien de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die méér omvatten dan enkel identificerende gegevens, is – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist.
De rechtbank constateert dat er in het onderzoek [naam 1] gevorderde verkeers- en locatiegegevens zijn verkregen zonder voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, hetgeen niet in overeenstemming is met het Unierecht. Daarmee is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Met die constatering rijst de vraag of aan het vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. Bij de beantwoording daarvan houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat de verkeersgegevens weliswaar opgevraagd zijn in overeenstemming met de wettelijke regeling, maar dat daarbij – achteraf bezien – in strijd is gehandeld met het Unierecht. Het vormverzuim levert een schending op van het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke schending maakt niet dat zonder meer ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beoordeling daarvan van belang dat de verdediging in de gelegenheid is geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd, zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Ook is de inbreuk op de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten van de verdachte in duur en intensiteit beperkt gebleven. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Tot slot weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de rechter-commissaris, indien deze was benaderd met het verzoek de vordering vooraf te toetsen, toestemming zou hebben gegeven voor het vorderen van deze gegevens. De rechtbank zal om die redenen volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden.
3.4.2.
Vrijspraak
Uit het dossier is vast komen te staan dat de verdachte – zoals hij ook zelf heeft verklaard – in de nacht van 28 op 29 december 2020 zijn buurman [medeverdachte 3] , na een daartoe strekkend verzoek van [medeverdachte 3] , vanuit Frankrijk naar Oud Ade heeft gereden in zijn auto en vervolgens, nadat [medeverdachte 3] de auto enige tijd had verlaten, met hem terug naar Frankrijk is gereden. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is echter niet gebleken dat de verdachte die nacht in of in de directe nabijheid van de woning van [slachtoffer] aanwezig is geweest. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij voor, tijdens of na zijn chauffeursdiensten voor [medeverdachte 3] op enig moment wetenschap had van het plan van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om [slachtoffer] om het leven te brengen of van hetgeen zich in de woning had afgespeeld.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte als medepleger dan wel medeplichtige betrokken is geweest bij de gewelddadige dood van [slachtoffer] . De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan dan ook integraal worden vrijgesproken.

4.De vorderingen van de benadeelde partijen

4.1.
De vorderingen
[naam 2] (zoon van het slachtoffer), [naam 3] (moeder van het slachtoffer), [naam 4] van het slachtoffer), [naam 5] (dochter van het slachtoffer), [naam 6] (dochter van het slachtoffer) en [naam 7] (zoon van het slachtoffer) hebben zich, bijgestaan door mr. N. Hoogenboom, als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Zij vorderen ieder € 1.500,00 aan materiële schade (te weten € 1.000,00 voor toekomstige medische kosten en € 500,00 voor toekomstige reiskosten ten behoeve van medische behandeling), € 20.000,00 aan immateriële schade, zijnde schokschade, en € 17.500,00 aan affectieschade. Daarnaast vordert [naam 4] € 2.075,00 voor de kosten van de uitvaart en vordert [naam 5] € 460,00 aan kosten voor de uitvaart. Dat maakt (het totaal) van de vorderingen als volgt:
[naam 2] : € 39.000,00
[naam 3] : € 39.000,00
[naam 4] : € 41.075,00
[naam 5] : € 39.460,00
[naam 6] : € 39.000,00
[naam 7] : € 39.000,00
Alle benadeelde partijen hebben tevens vermeerdering van hun vordering met de wettelijke rente gevorderd en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2023.