ECLI:NL:RBDHA:2023:8847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die dreigde te worden uitgezet naar Polen. De verzoeker, die de Poolse nationaliteit heeft, had bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat hij op 15 juni 2023 zou worden uitgezet. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen noodzaak was voor een mondelinge behandeling, omdat de situatie van de verzoeker geen nadelige gevolgen zou hebben door het achterwege laten van een zitting. De rechter baseerde zijn beslissing op de artikelen 8:81 en 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die het mogelijk maken om zonder zitting uitspraak te doen in gevallen van kennelijke onbevoegdheid of kennelijke ongegrondheid van het verzoek.

De rechter concludeerde dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat hij niet had aangetoond dat hij tegen het besluit van de staatssecretaris rechtsmiddelen had aangewend. Bovendien werd het standpunt van de verzoeker dat zijn uitzetting onrechtmatig was, verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewaring van de verzoeker noodzakelijk was voor de feitelijke mogelijkheid tot uitzetting en dat er geen objectieve onderbouwing was voor de stelling dat de verzoeker geestelijk niet in staat was om te worden uitgezet.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en werd openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17277

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij kennisgeving van 7 juni 2023 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat hij op 15 juni 2023 om 12:05 uur zal worden uitgezet naar Pozan, Polen.
Verzoeker heeft daartegen op 13 juni 2023 bezwaar gemaakt. Hij heeft gelijktijdig de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn uitzetting te voorkomen.
Verweerder heeft in reactie op het verzoek stukken overgelegd.
Vanwege onverwijlde spoed en nu verzoeker daardoor niet in zijn belangen is geschaad, blijft een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek niet nodig is.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen als hij kennelijk onbevoegd is, of als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk ongegrond is. Daarvan is in dit geval sprake. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Ook die situatie doet zich hier voor, nu de uitzetting van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat.
4. Op wat verzoeker aanvoert in zijn verzoekschrift wordt hierna ingegaan.
5. In het door verweerder overgelegde besluit van 17 april 2023 is vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en is hem opgedragen onverwijld terug te keren naar Polen. Niet is gebleken dat verzoeker hiertegen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat dit oordeel in rechte vaststaat. Voorts is niet aannemelijk geworden dat verzoeker zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, zodat verzoeker uitzetbaar is naar Polen.
6. Verzoeker wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn uitzetting onrechtmatig is, omdat hij onrechtmatig in bewaring is gesteld. De bewaring dient de feitelijke mogelijkheid tot uitzetting en niet andersom. De vraag of de maatregel rechtmatig is, ligt hier niet voor.
7. Verzoeker wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de geestelijke gezondheid van verzoeker en de gevolgen hiervan voor de mogelijkheid tot uitzetting. De stelling van de gemachtigde in het verzoekschrift dat verzoeker ‘niet compos mentis’ is niet objectief onderbouwd: Er is geen informatie van de medische dienst van het detentiecentrum overgelegd. Evenmin zijn stukken overgelegd over een eerdere medische behandeling, waarover de gemachtigde stelt te hebben vernomen.
Daarbij komt dat verzoeker blijkens het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling op 31 mei 2023 heeft verklaard dat hij gezond is. Dat verzoeker zich tijdens dit gehoor niet-meewerkend en agressief heeft opgesteld, onderbouwt als zodanig nog niet de gestelde geestelijke toestand. Dat geldt evenzeer voor de opmerking dat verzoeker de gemachtigde niet te woord heeft willen staan. Daarnaast blijkt nog uit de door verweerder overgelegde processen-verbaal van 20 februari 2023 en 26 maart 2023 dat verzoeker ook toen heeft verklaard geen medicijnen te gebruiken en dat gezond te zijn.
Ook uit de door verweerder overgelegde verslagen van op 5 en 7 juni 2023 gehouden vertrekgesprekken blijkt op geen enkele wijze van psychische klachten. Verzoeker stelt daarin overigens onomwonden geen probleem te hebben met vertrek naar Polen.
8. Het verzoek is dan ook kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen.
9. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.