ECLI:NL:RBDHA:2023:8844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag van een Ugandese nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Ugandese vrouw, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar opvolgende asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft op 5 januari 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 18 april 2023 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 10 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres heeft eerder drie asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste twee zijn afgewezen en de derde niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat de ingebrachte verklaringen van derden over de geaardheid van eiseres niet substantieel verschillen van eerdere verklaringen en dat er geen nieuwe elementen zijn die de kans op inwilliging van de aanvraag aanzienlijk vergroten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de identiteitsgroei in deze procedure is betrokken, maar dat de staatssecretaris alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat de identiteitsgroei geen nieuw element is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. De staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12427

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar opvolgende asielaanvraag. Eiseres is van Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft op 5 januari 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.12428, op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A.M. Nakamya als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook was [naam 1] , voorzitter van LGBT Asylum Support, aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiseres heeft drie keer eerder een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft de eerste twee aanvragen bij besluiten van 15 januari 2015 en 8 januari 2018 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast. Op 28 juni 2018 heeft eiseres een derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is 13 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook dit besluit is in rechte vast komen te staan.
3.1.
Op 5 januari 2022 heeft eiseres een vierde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar hierboven genoemde besluiten en heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
3.2.
De staatssecretaris heeft de door eiseres ingediende verklaringen van derden over haar geaardheid als niet relevant beoordeeld, omdat de strekking van de verklaringen niet anders is dan de ingebrachte verklaringen bij de eerdere procedure. Deze beoordeling leidt tot de conclusie dat de nieuwe elementen of bevindingen niet leiden tot een andere beslissing dan de beslissing in het eerdere besluit. De identiteitsgroei is eerder beoordeeld en de uitspraak die daarover is gedaan staat in rechte vast. Ook de (nieuwe) verklaring van eiseres over de, nog niet serieuze, relatie met [naam 2] , noopt niet tot een andere afweging nu het om een prille relatie gaat waar eiseres summier en mager over verklaart.
4. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geconcludeerd dat de ingebrachte verklaringen geen verschil kunnen maken omdat ze niet anders zijn dan in eerdere procedures. Op deze manier zou het oordeel van de staatssecretaris nooit kunnen veranderen als er eenmaal een in rechte vaststaand besluit ligt van de staatssecretaris omtrent de geloofwaardigheid van geaardheid of genderidentiteit. Daarbij is de identiteitsgroei, waar eiseres wel over is bevraagd, niet meegenomen in het oordeel. Tot slot zou de verklaring van eiseres omtrent de relatie met [naam 2] te mager zijn. Dit is door de staatssecretaris echter niet nader gemotiveerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan de staatssecretaris een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren wanneer door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd of wanneer geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Uit het arrest L.H. tegen Nederland volgt dat de beoordeling of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen plaatsvindt in twee fases. [1] In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft mogen concluderen dat de door eiseres ingebrachte verklaringen van derden over de geaardheid van eiseres weliswaar nieuw zijn, maar dat de inhoud en strekking van deze verklaringen niet anders zijn dan eerdere verklaringen die in de eerdere aanvragen zijn meegenomen en beoordeeld. De verklaringen vergroten de kans op inwilliging van de aanvraag dan ook niet aanmerkelijk. Om deze reden heeft de staatssecretaris de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
6. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris over de identiteitsgroei opgenomen dat hierover reeds is geoordeeld. De staatssecretaris verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 april 2019, zaaknummer NL19.6340, naar aanleiding van de derde aanvraag van eiseres, en naar het feit dat deze in rechte vaststaat. Tijdens de zitting is aan de staatssecretaris voorgehouden dat hieruit niet valt op te maken of de identiteitsgroei is meegenomen in de beoordeling van deze aanvraag. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat de vorige aanvraag van belang is bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Zo heeft eiseres tijdens de vorige procedure verklaard:
“Bij Open Closet kwamen mensen uit verschillende landen. Sommigen zijn bang om uit de kast te komen. Ik heb met zulke mensen gesproken over mijn ervaringen. Ik heb gezegd dat het hier is toegestaan om homoseksueel te zijn.”. In onderhavige procedure heeft eiseres wederom verklaard dat de organisaties haar hebben geholpen en dat ze zich nu vrij voelt om over haar geaardheid te praten. Dit is echter volgens de staatssecretaris vergelijkbaar met haar eerdere verklaringen waarover is geoordeeld dat daaruit geen identiteitsgroei blijkt. Om die reden meent de staatssecretaris dat ook nu uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat er sprake van identiteitsgroei is.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, met een enkele verwijzing naar het vorige oordeel over de identiteitsgroei, onvoldoende heeft gemotiveerd of en hoe de identiteitsgroei in deze procedure is betrokken. Om te beoordelen of een element relevant is dient de staatssecretaris immers tot op zekere hoogte inhoudelijk in te gaan op dit element. [2] Nu de staatssecretaris dit heeft nagelaten is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt. Gelet op de toelichting van de staatssecretaris ter zitting is de rechtbank echter van oordeel dat de staatssecretaris alsnog voldoende dragend heeft gemotiveerd dat de identiteitsgroei geen nieuw element of bevinding is dat kan leiden tot een andere beslissing. De staatssecretaris heeft zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres in de onderhavige procedure vergelijkbaar zijn met haar verklaringen in de voorgaande procedure(s). Toen haar tijdens het gehoor op 12 april 2023 werd gevraagd hoe zij is gegroeid in haar geaardheid, heeft ze immers gezegd dat ze daar nu zelfverzekerd over kan praten, haar gevoelens kan uiten, en veel gesprekken heeft gehad en ervaringen gedeeld. De strekking van deze verklaringen verschilt niet zodanig van die in de vorige procedure, dat op basis daarvan kan worden staande gehouden dat gebleken is van identiteitsgroei.
7. Met betrekking tot de relatie met [naam 2] is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende heeft aangevoerd over waarom deze relatie een nieuw feit zou zijn dat tot een andere uitkomst zou kunnen leiden, tegen de achtergrond van de gestelde relaties die in eerdere procedures zijn betrokken. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat zij niet voldoende heeft kunnen verklaren omdat de gehoormedewerker eerder is gestopt met het gehoor. Eiseres is uitgebreid gevraagd naar haar relatie met [naam 2] en eiseres heeft niet kunnen aangeven welke vragen zij heeft gemist. De door eiseres overgelegde brief van een klinisch psycholoog bij ARQ Centrum ’45 maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De psycholoog geeft uitleg over de invloed die PTSS kan hebben op het afleggen van verklaringen. Daarbij geeft ze aan dat dit mogelijk ook voor eiseres kan gelden. Dit is te algemeen en daarom onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen is het beroep gegrond, maar ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
8.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen daarvan in stand;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
2.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, en 24 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1189.