ECLI:NL:RBDHA:2023:8822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
C/09/624027 / HA ZA 22-80
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en bestuursdwang in de zaak van een schip en Rijkswaterstaat

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen SARL Diamant Jarl, eiseres, en de Staat der Nederlanden, gedaagde, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat. De zaak betreft de onrechtmatige handelingen van Rijkswaterstaat met betrekking tot het schip Diamond Princess, dat in eigendom was van Diamant. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestaat over de vraag of Rijkswaterstaat in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld, met name over de bekendmaking van de beschikking aan Diamant en de toepassing van artikel 5:29 lid 3 Awb. Ondanks deze twijfels heeft de rechtbank de vorderingen van Diamant afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft aangetoond dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. De rechtbank concludeert dat de economische waarde van het schip nihil is, en dat er geen zelfstandig belang is bij de gevraagde verklaring voor recht. Diamant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.872,00, te vermeerderen met nakosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/624027 / HA ZA 22-80
Vonnis in hoofdzaak van 5 juli 2023
in de zaak van
SARL DIAMANT JARLte Kenitra (Marokko),
eiseres,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Diamant en Rijkswaterstaat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2022, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
  • het tussenvonnis van 9 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Diamant heeft op 11 augustus 2012 het schip Diamond Princess (hierna: het schip) gekocht van Joma N.V. (hierna: Joma). Op diezelfde dag is het schip aangemeerd aan de kade van Scheepswerf De Schroef (hierna: de scheepswerf).
2.2.
In het taxatierapport van Duyvendijk & Zn van 26 augustus 2010 is de waarde van het schip geschat op € 6.500.000,00.
2.3.
Medio augustus 2014 heeft Rijkswaterstaat geconstateerd dat het schip was afgemeerd in het Kanaal van Gent naar Terneuzen, aan de buitenzijde van dok B van de scheepswerf. Bij brief van 6 oktober 2014 heeft Rijkswaterstaat Joma aangeschreven dat de buitenzijde van dok B van de scheepswerf geen aangewezen ligplaats is in de zin van het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Rijkswaterstaat heeft Joma gesommeerd om het schip weg te halen. Op deze brief is niet gereageerd.
2.4.
In het in opdracht van Rijkswaterstaat opgestelde rapport van Dekra van 19 december 2014 staat, voor zover relevant, het volgende:
7 – Waarde van het vaartuig
Gezien de leeftijd en de huidige toestand van het vaartuig zullen zeer veel werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om het vaartuig weer als drijvend hotel, met de benodigde vergunningen gereed te maken (….)
Derhalve kan worden vastgesteld dat de huidige economische waarde van het m.s. Diamond Princessnihilis.
(…)

9.– Resultaten van diverse besprekingen

(…)
-De kosten voor het zeeklaar maken van het vaartuig voor zeetransport zijn door mij in overleg met de werf als volgt begroot: (…) Totaal, exclusief btw EUR 250.000,00”.
2.5.
Op 4 december 2014 heeft Rijkswaterstaat een oproep geplaatst in diverse dagbladen om de eigenaar van het schip te vinden. Naar aanleiding daarvan heeft zich mr. [naam] ([naam]) gemeld, telefonisch en bij e-mail van 31 december 2014, als gemachtigde van Joma en Diamant. Bij de e-mail van 31 december 2014 heeft [naam] het standpunt ingenomen dat Diamant eigenaar van het schip was, en dit met stukken onderbouwd.
2.6.
Bij besluit van 9 januari 2015 heeft Rijkswaterstaat onder aanzegging van bestuursdwang Joma gelast het schip weg te halen van de ligplaats aan de buitenzijde van dok B van de scheepswerf. Rijkswaterstaat heeft bij e-mail van 9 januari 2015 een afschrift van dit besluit gestuurd naar [naam].
2.7.
Op 21 januari 2015 heeft [naam] gesproken met Rijkswaterstaat. [naam] heeft Rijkswaterstaat tijdens het gesprek van 21 januari 2015 een kopie van de op 29 juli 2013 gewijzigde koopovereenkomst tussen Joma en Diamant overhandigd. Hierin staat, voor zover van belang, dat het schip in eerste instantie was verkocht voor € 1.500.000,00. Tijdens of na het transport van het schip naar Nederland heeft zich volgens de overeenkomst een schadegeval voorgedaan, heeft het schip schipbreuk geleden en is er asbest ontdekt. Om die redenen is de koopprijs verlaagd tot € 200.000,00. Betaling zou volgens de overeenkomst plaatsvinden na aankomst van het schip in Marokko. Alhoewel Diamant eigenaar van het schip was, zou Joma volgens de overeenkomst verantwoordelijk blijven voor het vervoer naar Marokko.
2.8.
Bij brief van 6 februari 2015 heeft Rijkswaterstaat Joma meegedeeld dat uitvoering was gegeven aan de last onder bestuursdwang van 9 januari 2015 door het meevoeren en opslaan van het schip op de ligplaats in de scheepswerf. Als Joma geen gebruik zou maken van de gelegenheid het schip op te halen, zou Rijkswaterstaat overgaan tot verkoop van het schip teneinde het te laten slopen.
2.9.
Bij e-mail van 3 april 2015 heeft [naam] Rijkswaterstaat medegedeeld dat Diamant als eigenaar zich verzette tegen de afvoer van het schip door Rijkswaterstaat. Diamant zou inmiddels klaar zijn om het schip zelf te verwijderen.
2.10.
Op 3 juni 2015 heeft Rijkswaterstaat het schip vanuit de scheepswerf laten afvoeren naar een sloperij in Gent. Deze sloperij heeft voor het schip € 1,00 betaald.
2.11.
Bij e-mail van 23 oktober 2015 heeft Diamant Rijkswaterstaat aansprakelijk gesteld. Bij die e-mail was een annex van 12 december 2014 gevoegd die Joma en Diamant hadden opgesteld in aanvulling op de (gewijzigde) koopovereenkomst. Hierin staat dat Joma en Diamant hebben afgesproken dat in plaats van Joma Diamant voor het vervoer vanuit Nederland zou zorgen.

3.Het geschil

3.1.
Diamant vordert samengevat – dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat Rijkswaterstaat onrechtmatig heeft gehandeld jegens Diamant;
Rijkswaterstaat veroordeelt tot vergoeding van de uit haar onrechtmatig handelen jegens Diamant voortvloeiende vermogensschade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente;
een en ander onder veroordeling van Rijkswaterstaat in de kosten van het geding.
3.2.
Diamant legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de onrechtmatige gedragingen van Rijkswaterstaat bestaan uit (i) het besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang van 9 januari 2015 (hierna: de beschikking); (ii) dat het schip na uitvoering van de last onder bestuursdwang ten onrechte niet aan haar is teruggegeven; en (iii) dat Rijkswaterstaat het schip voor een te lage prijs aan een derde heeft verkocht. De vermogensschade van Diamant bestaat zowel uit het door Diamant geleden verlies door het schip als uit de door Diamant gederfde winst doordat zij het schip niet als hotelschip in Marokko heeft kunnen exploiteren.
3.3.
Rijkswaterstaat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat er twijfel kan bestaan over de vraag of Rijkswaterstaat in deze zaak in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld. Zo heeft Rijkswaterstaat op de mondelinge behandeling van 23 mei 2023 geen bevredigend antwoord kunnen geven op de vraag waarom de beschikking in overeenstemming met artikel 5:24 lid 3 Awb niet aan Diamant, als eigenaar van het schip, bekend is gemaakt. Verder kan twijfel bestaan over de vraag of Rijkswaterstaat artikel 5:29 lid 3 Awb juist heeft toegepast, nu zij na de inbeslagname van het schip Diamant niet er tijdig en zonder voorbehoud op heeft gewezen dat het schip door Diamant kon worden opgehaald. De rechtbank zal de vorderingen van Diamant desalniettemin afwijzen. Zelfs al zou Rijkswaterstaat inderdaad onrechtmatig jegens Diamant hebben gehandeld, dan heeft Diamant onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
In het in opdracht van Rijkswaterstaat opgestelde rapport van Dekra van 19 december 2014 staat dat “
de huidige economische waarde van het m.s. Diamond Princessnihilis”. De kosten voor het zeeklaar maken van het schip voor transport zijn in dit rapport begroot op € 250.000,00.
4.3.
Dekra heeft voorts bij de voorbereiding van het rapport bij ten minste twee scheepswerven navraag gedaan of zij bereid waren om het schip bij de scheepswerf op te halen. Een van de scheepswerven was enkel bereid om het schip op te halen indien er “serieus bij betaald” zou worden. De andere scheepswerf was bereid om het schip tegen een betaling van € 1 bij de toenmalige ligplaats van het schip op te halen. Diamant heeft gelet hierop onvoldoende geconcretiseerd waarom de conclusie van Dekra dat de economische waarde van het schip nihil was, onjuist is. De rechtbank overweegt in dit verband verder dat Diamant, zoals zij zelf ter zitting heeft verklaard, uiteindelijk helemaal niets voor het schip heeft betaald. Dat Joma kennelijk niet langer betaling van de koopsom verlangde, wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat het schip in het voorjaar van 2015 geen economische waarde meer vertegenwoordigde.
4.4.
Het door Diamant overgelegde rapport van Van Duyvendijk en Zn B.V. van 26 augustus 2010 waarbij de waarde van het schip werd getaxeerd op € 6.500.000,00 is niet langer relevant. Diamant stelt immers zelf dat zij het schip op 11 augustus 2012 voor een bedrag van € 1.500.000,00 heeft gekocht. Na de verkoop is het schip gedeeltelijk gezonken en is asbest ontdekt. Partijen hebben de koopprijs vervolgens verlaagd naar € 200.000,00. Ook aan deze afspraak is geen uitvoering gegeven. De waarde van het schip in augustus 2010 zegt in deze omstandigheden dus niet zo veel over de waarde van het schip in april 2015.
4.5.
Nu de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is, is een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde. Diamant heeft verder geen zelfstandig belang bij de gevraagde verklaring voor recht.
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen worden afgewezen. Diamant zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Rijkswaterstaat worden begroot op € 1.872,00 (€ 676,00 aan griffierecht en € 1.196,00 aan salariskosten voor zijn advocaat (2 punten x € 598,00 volgens tarief II).
4.7.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,00). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,00) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Diamant in de proceskosten, aan de zijde van Rijkswaterstaat begroot op € 1.872,00 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.7;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.