ECLI:NL:RBDHA:2023:8809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C. van Twillert, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 5 mei 2023 was genomen. Tijdens de zittingen op 8 en 9 juni 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk, is het onderzoek geschorst om eiser in het bijzijn van de tolk te horen. De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van eiser een beroep deed op het vertrouwensbeginsel, stellende dat er bijzondere omstandigheden waren die de voortduring van de maatregel onrechtmatig maakten. Eiser verwees naar een e-mail van 16 mei 2023 waarin verweerder had aangegeven dat de bewaring zou worden opgeheven. De rechtbank oordeelde echter dat niet aannemelijk was dat er een ondubbelzinnige toezegging was gedaan door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser niet redelijkerwijs kon afleiden dat de bewaring zou worden opgeheven, gezien de context van de communicatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiser op een later moment in het bijzijn van een tolk te horen.
De rechtbank heeft op zitting van 9 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding eiser gehoord, die werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is met voorafgaand bericht niemand verschenen. Als tolk in de Spaanse taal is verschenen J.M. van Schaïk.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond.
2. De gemachtigde van eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en is van mening dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die (voortduring) van de maatregel onrechtmatig maken. Eiser verwijst hierbij naar artikel 5.1a, derde lid van het Vb 2000. Uit de mail van 16 mei 2023 blijkt volgens eiser dat verweerder heeft aangegeven dat de bewaring zal worden opgeheven. In een aansluitend telefoongesprek is dit ook aan de gemachtigde van eiser bevestigd. Gemachtigde heeft vervolgens aan eiser medegedeeld dat zijn bewaring zal worden opgeheven. De voortduring van de maatregel is dan ook vanaf 17 mei 2023 onrechtmatig geweest.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat eiser aannemelijk maakt dat van de kant van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat die uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
5. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder de gemachtigde van eiser ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud heeft toegezegd dat de asielaanvraag van eiser in de Verlengde Asielprocedure (VA) zal worden voortgezet en de bewaring daarom zou worden opgeheven. In de e-mail van 16 mei 2023 te 14:46 uur is door verweerder intern gecommuniceerd dat eiser VA gezonden zal worden en de bewaring dan zal worden opgeheven, maar dat daarvoor nog wel een aanvullend gehoor moest worden gehouden. In de e-mail 14:49 uur is door verweerder gecommuniceerd dat de bewaring van eiser hoogstwaarschijnlijk zal worden opgeheven. Op 16 mei 2023 te 14:58 uur heeft verweerder telefonisch contact gehad met gemachtigde van eiser en blijkens de gemaakte telefoonnotitie nogmaals aangegeven dat eiser hoogstwaarschijnlijk VA gezonden zou worden. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde uit deze uitlatingen redelijkerwijs niet de ondubbelzinnige toezegging af mocht leiden die maakt dat eiser er op mocht vertrouwen dat de bewaring zou worden opgeheven. Hierbij is van belang dat uit de context die blijkt uit de e-mails en de telefoonnotitie volgt dat nog niet alle informatie aanwezig was, nu eiser aanvullend gehoord moest worden. In de grensprocedure heeft verweerder voorts tot na het nader gehoor om alle informatie op een rij te zetten en te bepalen of deze voortgezet wordt of niet. Daarbij hoort dan ook dat tot op moment dat die beslissing wordt genomen de inschatting van verweerder hierover op grond van nieuwe informatie of voortschrijdend inzicht kan wijzigen. Hierbij past ook het gebruik van de term ‘hoogstwaarschijnlijk’. Zelfs als deze of een soortgelijke slag om de arm in het daadwerkelijke telefoongesprek abusievelijk niet is weergegeven, dan nog had de gemachtigde van eiser er redelijkerwijs niet van uit mogen gaan dat de beslissing niet meer zou kunnen veranderen, mede gelet op de beschreven context. Dit nu zij als professioneel gemachtigde geacht kan worden op de hoogte te zijn van de wijze waarop de grensprocedure verloopt en de afweging die verweerder daarin binnen korte tijd moet maken.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en dat de bewaringsmaatregel niet per 17 mei 2023 hoefde te worden opgeheven. Ook de verwijzing naar artikel 5.1a, derde lid van het Vb 2000 slaagt niet, nu deze omstandigheden niet kunnen gelden als bijzondere omstandigheden die de maatregel onevenredig bezwarend maken, ondanks dat de rechtbank begrijpt dat eiser als gevolg van het telefoongesprek hoopte dat zijn bewaring bijna ten einde was.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.