ECLI:NL:RBDHA:2023:8797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met psychische omstandigheden en afweging lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 4 mei 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat zijn psychische omstandigheden onvoldoende waren betrokken bij de beslissing om hem in bewaring te stellen. Tijdens de zitting op 22 mei 2023, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. De rechtbank oordeelde dat de psychische omstandigheden van eiser wel degelijk waren meegenomen in de beoordeling door verweerder. Verweerder had aangegeven dat de medische zorg in de detentiecentra gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat er opvang is voor psychische klachten. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was om met een lichter middel te volstaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.14500
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Ter zitting heeft verweerder de grond onder 4e prijsgegeven. De resterende gronden zijn door eiser niet betwist. Deze gronden zijn voorts afdoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan dat hij in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 9 mei 2023 heeft aangegeven dat hij gek of ziek gemaakt is in zijn hoofd. Uit het dossier blijkt ook dat eiser eerder door de politie als verward/overspannen is aangemerkt. Volgens eiser heeft verweerder zijn psychische omstandigheden onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de vraag of volstaan had kunnen worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de psychische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken in de beoordeling. Verweerder heeft benoemd dat eiser heeft verklaard dat hij gek is gemaakt door de Nederlandse overheid. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, en dat, mocht eiser psychische klachten krijgen, daar ook opvang voor is binnen de detentiecentra. Uit de motivering van verweerder leidt de rechtbank af dat de benodigde medische/psychische zorg in het detentiecentrum aanwezig is. Verweerder heeft verder ook voldoende gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.