ECLI:NL:RBDHA:2023:8769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
19/2445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar tegen salarisbetaling

In deze zaak heeft eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, een verzoek ingediend bij de burgemeester en wethouders van Westland om betaling van salaris met terugwerkende kracht vanaf 23 september 2013. Dit verzoek werd op 22 maart 2018 afgewezen. Eiseres heeft vervolgens op 18 december 2018 verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen de afwijzing. Het bezwaar werd op 19 november 2018 ongegrond verklaard, maar eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld omdat zij meende dat er niet tijdig op haar bezwaar was beslist. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaar van eiseres. De rechtbank vernietigde het besluit van 3 januari 2019, waarin werd gesteld dat er tijdig op het bezwaar was beslist, en concludeerde dat verweerder een dwangsom van €180,- had verbeurd. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van €174,- en proceskosten van €1.674,- aan eiseres. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers op 22 juni 2023 en is openbaar uitgesproken.

De rechtbank benadrukte dat de datum van de ingebrekestelling bepalend is voor de hoogte van de dwangsom, en dat de beslissing van verweerder te laat was, wat resulteerde in de verbeurdverklaring van de dwangsom. Eiseres had recht op vergoeding van haar proceskosten, aangezien het beroep gegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 16 maart 2018 verzocht om betaling van salaris met terugwerkende kracht vanaf 23 september 2013.
Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 22 maart 2018 afgewezen.
Eiseres heeft verweerder op 18 december 2018 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2018.
Bij besluit van 19 november 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 28 december 2018 heeft eiseres beroep bij de rechtbank ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) laten weten dat er al op 19 november 2018 op het verzoek om salarisbetaling beslist is.
Op 10 januari 2019 heeft verweerder het besluit van 19 november 2018 nogmaals bekend gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank is akkoord gegaan met het verzoek van partijen om het bezwaar van eiseres te beoordelen in een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht.
De procedure is (mede op verzoek van partijen) lange tijd aangehouden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 1 juni 2023.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend op 1 juni 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam] en namens verweerder de gemachtigde van verweerder en mr. S. de Boer.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot betaling van salaris en daarom aan eiseres een dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd.
1.1.
Eiseres is per 1 september 2008 in dienst getreden bij de gemeente Westland. Op 25 maart 2013 heeft zij zich (gedeeltelijk) ziekgemeld en vanaf 12 december 2013 is zij wegens ziekte volledig uitgevallen. Nadien heeft zij haar werkzaamheden bij de gemeente niet meer hervat.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2013 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat vanaf 1 november 2013 loondoorbetaling voor 90% plaatsvindt, omdat zij zes maanden of langer arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft verweerder de doorbetaling van het salaris gestaakt, omdat eiseres niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen.
1.4.
Op 30 oktober 2015 heeft eiseres verzocht om al haar openstaande vakantie-uren over te hevelen naar 2016.
1.5.
Eiseres en verweerder zijn sindsdien verwikkeld in verschillende procedures.
1.6.
Per 20 december 2017 is aan eiseres ontslag verleend.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiseres stelt dat het legitieme verzoek bij brief van 16 maart 2018 ook als noodbericht diende maar dat werd genegeerd. Daar is nooit op gereageerd. Eiseres heeft tegen het besluit van 22 maart 2018 bezwaar ingediend wat nimmer is behandeld, noch is een beslissing op bezwaar genomen.
De stopzetting van het salaris is onrechtmatig om vier redenen.
Daarnaast is het besluit van 19 november 2018 geantidateerd. Het besluit is pas op 10 januari 2019 genomen, nadat eiseres een beroep wegens het niet tijdig beslissen aanhangig had gemaakt.
3. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat ten tijde van de ingebrekestelling al een beslissing op het bezwaar van eiseres was genomen. Dat was op 19 november 2018. Omdat later bleek dat bij de toezending van het besluit aan de gemachtigde mogelijk iets is mis gegaan is het besluit opnieuw aan de gemachtigde van eiseres gezonden op 10 januari 2019. Hiermee zijn geen dwangsommen verbeurd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In deze zaak gaat het alleen om de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht geoordeeld heeft dat er geen dwangsommen verbeurd zijn.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting toegegeven heeft dat hij niet kan nagaan of het besluit van 19 november 2018 op juiste wijze is verzonden. Op 10 januari 2019 is het besluit wel op de juiste wijze betekent zodat er pas op die datum is beslist. Nu eiseres verweerder op 18 december 2018 in gebreke gesteld heeft voor het uitblijven van de beslissing op haar bezwaar, had verweerder vervolgens binnen twee weken alsnog moeten beslissen. Dat komt neer op 2 januari 2019. Met de bekendmaking op 10 januari 2019 is er dus te laat beslist.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is besloten dat de beslistermijn voor het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2018 niet is overschreden. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom verbeurd heeft.
Uit de Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (juridische versie) onder 1.1 volgt dat de datum waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid van de Awb ontvangt, bepalend is voor de vraag met welke bedragen moet worden gerekend. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2018 heeft ontvangen, dan gelden nog de oude bedragen. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2019 ontvangt, dan gelden de nieuwe bedragen. Per 1 januari 2019 zijn de bedragen namelijk geïndexeerd. Aangezien de ingebrekestelling in dit geval in 2018 is verstuurd gelden nog de oude bedragen.
Het besluit is gedateerd op 10 januari 2019 wat maakt dat verweerder negen dagen te laat beslist heeft. Dit komt neer op een bedrag van 9x€20= €180,-.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 januari 2019 voor zover daarin is beslist dat er tijdig op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 maart 2018 is beslist;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van €180,- heeft verbeurd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 174,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.