ECLI:NL:RBDHA:2023:8768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
19/2443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisen van een dwangsom wegens uitblijven van een beslissing op aansprakelijkstelling door de gemeente Westland

In deze zaak heeft eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, de burgemeester en wethouders van Westland aansprakelijk gesteld voor haar burn-out op 23 februari 2016. De verweerder heeft hierop gereageerd met een brief op 3 maart 2016, waarin werd aangegeven dat er een mediationtraject was gestart. Eiseres heeft in de daaropvolgende jaren meerdere brieven gestuurd, waaronder een ingebrekestelling op 18 december 2018, vanwege het uitblijven van een beslissing op haar aansprakelijkheidsstelling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 juni 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en mr. S. de Boer.

De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 3 maart 2016 geen definitieve beslissing op de aansprakelijkstelling was, maar dat verweerder deze had aangehouden in afwachting van het mediationtraject. Eiseres heeft niet tijdig een ingebrekestelling ingediend, en de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestellingen van 12 december 2017 en 18 december 2018 onredelijk laat zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen dwangsommen verbeurd zijn, omdat er al een beslissing was genomen in het kader van het mediationtraject.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst erop dat eiseres geen beroep wegens niet tijdig beslissen heeft ingesteld. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers op 22 juni 2023, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 23 februari 2016 aansprakelijk gesteld voor haar burn-out.
Verweerder heeft bij brief van 3 maart 2016 gereageerd op de aansprakelijkstelling.
Eiseres heeft verweerder op 12 december 2017 en 18 december 2018 brieven gestuurd vanwege het uitblijven van een beslissing op haar aansprakelijkheidsstelling.
Bij brief van 18 december 2018 heeft eiseres ook een dwangsom opgeëist in een aparte brief
Verweerder heeft bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) gereageerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank is akkoord gegaan met het verzoek van partijen om het bezwaar van eiseres te beoordelen in een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht.
De procedure is (mede op verzoek van partijen) lange tijd aangehouden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 1 juni 2023.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend op 1 juni 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam] en namens verweerder de gemachtigde van verweerder en mr. S. de Boer.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op de aansprakelijkstelling en daarom aan eiseres een dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd. Eiseres was tot 20 december 2017 in dienst bij de gemeente Westland. Zij heeft bij brief van 23 februari 2016 verweerder aansprakelijk gesteld voor haar burn-out. Bij brief van 3 maart 2016 heeft verweerder hierop gereageerd. Daarin schrijft verweerder:
“Recentelijk zijn wij met u en uw advocaat, mr. Jaab, een mediationtraject gestart om te bezien op welke wijze een oplossing gevonden kan worden voor de situatie waarin wij nu verkeren. Indien de mediation niet tot resultaat leidt, zal ik inhoudelijk reageren op uw aansprakelijkstelling.”
Eiseres heeft verweerder op 12 december 2017 en 18 december 2018 brieven gestuurd vanwege het uitblijven van een beslissing op haar aansprakelijkheidsstelling.
In de ingebrekestelling van 18 dec 2018 wordt alleen het verzoek van 23 februari 2016 genoemd.
In bestreden besluit van 3 januari 2019 heeft verweerder geschreven dat dat het civiele recht op de aansprakelijkheidsstelling van toepassing is. Voor zover het wel een besluit betreft is van een termijnoverschrijding geen sprake omdat er al is beslist zodat er daarom geen dwangsommen zijn verbeurd, aldus verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres geeft aan dat verweerder nooit beslist heeft op de aansprakelijkstelling van 23 februari 2016. De brief van 3 maart 2016 is geen besluit.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat bij brief van 3 maart 2016 is beslist. Daarom kan de brief van 12 december 2017 van de gemachtigde van eiseres niet als een ingebrekestelling gelden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In deze zaak gaat het alleen om de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht geoordeeld heeft dat er geen dwangsommen verbeurd zijn.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de brief van 3 maart 2016 een beslissing op de aansprakelijkstelling heeft aangehouden in afwachting van het mediationtraject. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat dit traject tot ongeveer november van 2016 heeft gelopen. De brief van 12 december 2017 van de gemachtigde van eiseres, mr. Jaab, is een vervolg op de brief van 23 februari 2016. Daaruit blijkt niet dat gaat om een ingebrekestelling in het kader van niet tijdig beslissen. Het lijkt eerder een nieuwe aansprakelijkstelling zoals eiseres op zitting ook zelf aangaf. De rechtbank is van oordeel dat van een professioneel gemachtigde verwacht mag worden dat hij duidelijk aangeeft als het om een ingebrekestelling gaat. Het betreft een aparte wettelijk regeling en daar doet de gemachtigde niet specifiek een beroep op.
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat indien toch van een ingebrekestelling uitgegaan zou moeten worden, deze onredelijk laat is ingediend gelet op het moment dat het mediationtraject was afgerond. Ook de ingebrekestelling van 18 december 2018 is onredelijk laat. Verweerder heeft terecht bij bestreden besluit toekenning van een dwangsom afgewezen.
Overigens merkt de rechtbank nog op dat eiseres geen beroep wegens het niet tijdig beslissen ingesteld heeft bij de rechtbank. Ook de in de brief van 12 december 2017 aangekondigde rechtsmaatregelen bleven uit. Bij het uitblijven van een besluit, ook ten aanzien van het vaststellen van een eventuele dwangsom, had dat voor eiseres wel uitkomst kunnen bieden.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.