ECLI:NL:RBDHA:2023:8767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
19/2442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisen van een dwangsom na uitblijven van een besluit op een inzageverzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming

In deze zaak heeft eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, op 30 juli 2018 een inzageverzoek ingediend bij de burgemeester en wethouders van Westland op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 26 september 2018 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet had voldaan aan de identificatieplicht. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld op 25 september en 4 oktober 2018, maar verweerder heeft in een later besluit van 3 januari 2019 aangegeven dat er geen termijnoverschrijding was en dat er geen dwangsommen verbeurd waren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, en de rechtbank heeft het bezwaar beoordeeld in een rechtstreeks beroep.

De rechtbank heeft op 22 juni 2023 uitspraak gedaan. De kern van de zaak was of verweerder tijdig had beslist op het inzageverzoek en of er dwangsommen verschuldigd waren. Eiseres stelde dat verweerder in gebreke was gebleven, terwijl verweerder aanvoerde dat er tijdig was beslist. De rechtbank concludeerde dat er inderdaad op het verzoek was beslist en dat er geen dwangsommen verschuldigd waren. De rechtbank wees het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar door eiseres als zij het niet eens was met de beslissing van verweerder. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Eiseres heeft op 30 juli 2018 bij verweerder een inzageverzoek gedaan op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 26 september 2018 laten weten het verzoek niet in behandeling te nemen.
Eiseres heeft verweerder op 25 september 2018 en 4 oktober 2018 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar verzoek.
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) laten weten dat van een termijnoverschrijding geen sprake is en dat er daarom geen dwangsommen zijn verbeurd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank is akkoord gegaan met het verzoek van partijen om het bezwaar van eiseres te beoordelen in een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De procedure is (mede op verzoek van partijen) lange tijd aangehouden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 1 juni 2023.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend op 1 juni 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam] en namens verweerder de gemachtigde van verweerder en mr. S. de Boer.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van 30 juli 2018 en daarom aan eiseres een dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd. Eiseres was tot 20 december 2017 in dienst bij de gemeente Westland.
Zij heeft per brief van 30 juli 2018 bij verweerder een inzageverzoek ik het kader van de AVG ingediend.
2. Verweerder heeft bij e-mail van 1 augustus 2018 laten weten dat conform de AVG eerst de identiteit van eiseres vastgesteld dient te worden. Vervolgens zijn er verschillende e-mails tussen eiseres en verweerder gewisseld waarin eiseres aangaf het niet eens te zijn met de identificatieplicht en verweerder daar wel aan vast hield. Omdat eiseres niet voldaan heeft aan de identificatieplicht heeft verweerder het inzageverzoek van eiseres bij besluit van 26 september 2018 buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft verweerder per brieven van 25 september 2018 en op 4 oktober 2018 in gebreke gesteld omdat verweerder nog niet had beslist op haar inzageverzoek.
Per brief van 18 december 2018 heeft eiseres een dwangsom van € 1260,- van verweerder geëist.
In het bestreden besluit van 3 januari 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat van een termijnoverschrijding geen sprake is en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd omdat er tijdig is beslist.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is van mening dat verweerder haar overvraagt heeft met de identificatieplicht. Verweerder is dan ook in gebreke gebleven te beslissen op haar inzageverzoek. Pas op 7 januari 2019 heeft verweerder zeer gebrekkig documenten aan eiseres ter beschikking gesteld. Omdat verweerder te laat was met beslissen en eiseres verweerder in gebreke gesteld heeft, heeft verweerder de maximale dwangsom verbeurd.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder is van mening dat het betoog van eiseres niet kan slagen omdat verweerder op 26 september 2018 een besluit heeft genomen en er geen termijnoverschrijding is. De ingebrekestelling en de brief van 26 september 2018 hebben elkaar gekruist. Verweerder heeft verder verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2021, SGR 16/6691 (de rechtbank gaat er van uit dat bedoeld is zaaknummer 19/6691) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2004 waarin het beroep van eiseres is afgewezen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In deze zaak gaat het alleen om de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht geoordeeld heeft dat er geen dwangsommen verbeurd zijn.
De rechtbank stelt vast dat er is beslist op het AVG-verzoek op 25 september 2018, door middel van een buitenbehandelingstelling. Eiseres ontkent de ontvangst van dit besluit niet. Indien zij het niet met dit besluit eens was had het op haar weg gelegen bezwaar te maken. Dit kan eiseres niet oplossen door verweerder in gebreke te stellen. Omdat er is beslist op het verzoek van eiseres is verweerder geen dwangsommen verschuldigd.
De rechtbank wijst er verder op dat bij brief van 7 januari 2019 alsnog inhoudelijk door verweerder is gereageerd op het inzageverzoek en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2023.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.