ECLI:NL:RBDHA:2023:8762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
C/09/631851 / HA RK 22-265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig deskundigenbericht inzake medische aansprakelijkheid ziekenhuis en medisch handelen arts

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 mei 2023, wordt een voorlopig deskundigenbericht bevolen in een zaak betreffende medische aansprakelijkheid. Verzoeker, gediagnosticeerd met het marfansyndroom, stelt dat het ziekenhuis en de betrokken arts nalatig zijn geweest in hun zorg. Hij heeft op 5 juli 2022 een verzoekschrift ingediend om een deskundige te benoemen, na een eerdere diagnose en behandeling die niet naar behoren zou zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een tweede deskundigenonderzoek moet plaatsvinden, waarbij vaatchirurg dr. H.M.E. Coveliers is benoemd als deskundige. De rechtbank oordeelt dat de deskundige de vragen die in de bijlage zijn opgenomen, moet beantwoorden. De kosten van het deskundigenonderzoek worden gelijk verdeeld tussen de partijen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker het volledige procesdossier en de relevante medische stukken aan de deskundige moet overhandigen. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker om door de deskundige te worden gehoord afgewezen, maar laat het aan de deskundige om te beslissen of hij verzoeker wil horen. De beschikking benadrukt de verplichting van partijen om mee te werken aan het onderzoek en de noodzaak om relevante informatie te verstrekken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/631851 / HA RK 22-265
Beschikking van 19 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker]te [plaats 1],
verzoeker,
advocaat: mr. I.C. Timmermans te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING HAAGLANDEN MEDISCH CENTRUMte Den Haag,

2.
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A.te Utrecht,
verweersters,
advocaat: mr. J. van Gogh te Utrecht.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweersters worden hierna HMC en MediRisk genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 5 juli 2022 een verzoekschrift met producties 1 tot en met 35 ingediend waarin hij de rechtbank – kort weergegeven – verzoekt een voorlopig deskundigenbericht te bevelen en een deskundige te benoemen.
1.2.
HMC en MediRisk hebben op 3 maart 2023 een verweerschrift met producties 1 tot en met 11 ingediend.
1.3.
Op 16 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
  • [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. Timmermans voornoemd;
  • namens HMC: mevrouw [naam 1] (jurist), bijgestaan door mr. van Gogh voornoemd.
Ter zitting heeft mr. van Gogh nog een e-mailbericht met daarin enkele aanpassingen in de vraagstelling overgelegd.
1.4.
Ten slotte is een datum voor het geven van een beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [geboortedag] 1974, is in 2018 gediagnosticeerd met het marfansyndroom. Het marfansyndroom is een erfelijke aandoening van het bindweefsel. Omdat het bindweefsel bij een persoon met het marfansyndroom minder sterk is, kan dit gevolgen hebben voor het skelet, de ogen, de huid, het hart en de bloedvaten.
2.2.
De ouders van [verzoeker] hebben vanwege zijn uiterlijk – [verzoeker] was altijd al lang (thans 2,03 meter) en heeft lange ledematen en vingers – altijd zorgen gehad dat hij het marfansyndroom zou kunnen hebben.
2.3.
[verzoeker] is vanaf zijn jeugd tot 1998 onder controle geweest van een cardioloog in het LUMC.
2.4.
In 2007 en 2012 is [verzoeker] gezien door een cardioloog van het HMC. Bij een echo op 24 juli 2012 had de aortawortel van [verzoeker] een diameter van 38 mm.
2.5.
Op 10 juli 2013 komt [verzoeker] naar de SEH van het HMC met een spontane dissectie van de rechter ondersleutelbeenslagader (rechter arteria subclavia). [verzoeker] komt terecht bij vaatchirurg dr. [naam 2] (hierna: [naam 2]) die een stent plaatst. Diezelfde dag wordt een CT-scan gemaakt waarbij een verbrede aortawortel met een diameter van 45 mm wordt gezien. De oorzaak voor de dissectie blijft onduidelijk. Als “meest waarschijnlijke” oorzaak wordt de halsrib geduid. TOS en een collageenziekte stonden in de differentiaaldiagnose.
2.6.
In 2013, 2014, 2015 en 2016 vinden controles van de stent plaats door [naam 2]. Op 9 februari 2015 wordt een echo van het abdomen gemaakt. Hierbij benoemt de radioloog de verbrede aortawortel. Begin 2016 wordt [verzoeker] door [naam 2] uit de follow-up ontslagen vanwege de goede doorgang van de stent.
2.7.
Op 13 juni 2017 ontstaat bij [verzoeker] na een intensieve basketbaltraining een scheuring (dissectie) van de rechter halsslagader (rechter arteria carotis interna) waardoor hij een CVA (beroerte) krijgt. Als gevolg daarvan loopt hij ernstig letsel op en heeft hij blijvende beperkingen aan zijn dominante linker lichaamshelft.
2.8.
Na genetisch onderzoek wordt in januari 2018 bij [verzoeker] de diagnose marfansyndroom gesteld.
2.9.
Bij brief van 21 februari 2018 heeft [verzoeker] [naam 2] aansprakelijk gesteld voor het niet doen van nader onderzoek naar het marfansyndroom nadat op 10 juli 2013 een verbrede aortawortel is gezien. [verzoeker] stelt dat hij bij een eerdere diagnose volgens bepaalde protocollen zijn levenswijze had kunnen bijstellen – bijvoorbeeld: niet sporten, bloeddrukverlagende middelen gebruiken, niet zwaar tillen – en hij waarschijnlijk geen CVA zou hebben doorgemaakt.
2.10.
Het HMC heeft de aansprakelijkheidstelling ter behandeling aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar MediRisk overgedragen. MediRisk heeft na onderzoek het standpunt ingenomen dat geen sprake was van medisch onzorgvuldig handelen.
2.11.
Partijen hebben in 2019 gezamenlijk prof. dr. [naam 3] (hierna: [naam 3]) benaderd voor een onderzoek naar het medisch handelen van [naam 2]. In zijn definitieve rapport van 5 januari 2021 concludeert [naam 3] dat [naam 2] lege artis heeft gehandeld.
2.12.
[verzoeker] heeft vervolgens eenzijdig prof dr. mr. [naam 4] (hierna: [naam 4]) benaderd om het rapport van [naam 3] en het handelen van [naam 2] te beoordelen. In zijn deskundigenrapport van 10 september 2021 concludeert [naam 4] dat het rapport van [naam 3] op medisch-inhoudelijke gronden niet bruikbaar is en dat [naam 2] onzorgvuldig heeft gehandeld.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht beveelt met benoeming van vaatchirurg dr. [naam 5] als deskundige en hem opdraagt de vragen zoals omschreven in punt 90 van het verzoekschrift te beantwoorden, met veroordeling van partijen tot voldoening van ieder de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren kleven aan het rapport van [naam 3] en dat dit rapport daarom niet als uitgangspunt kan dienen bij de beoordeling van het medisch handelen van [naam 2].
3.3.
HMC en MediRisk hebben besloten om in te stemmen met het verzoek tot het houden van een tweede deskundigenonderzoek. Naar aanleiding daarvan hebben partijen overeenstemming bereikt over de vraagstelling, de mee te sturen stukken en de verdeling van de kosten. Er resteren nog twee discussiepunten: de persoon van de deskundige en de vraag of [verzoeker] al dan niet moet worden gehoord door de deskundige.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is – ondanks het deskundigenrapport van [naam 3] – nog altijd in geschil of [naam 2] (on)zorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van [verzoeker].
4.2.
[verzoeker] is van mening dat in het HMC onzorgvuldig is gehandeld toen op 10 juli 2013 een spontane dissectie van de rechter ondersleutelbeenslagader optrad en de radioloog een
“opvallende verbreding van de aortawortel van 4,5 cm”vaststelde. Hij vindt dat er nader onderzoek en follow-up had moeten plaatsvinden om vast te stellen waarom de aortawortel verwijd was én of hij aan het marfansyndroom lijdt. Hierbij betrekt hij dat hij jarenlang regelmatig zijn zorgen heeft geuit en vragen heeft gesteld over de mogelijkheid dat hij het marfansyndroom zou kunnen hebben en het feit dat de aortawortel in één jaar tijd was verbreed van 38 mm naar 45 mm. [verzoeker] meent verder dat ten onrechte de halsrib als oorzaak voor de dissectie is aangenomen en geen nader onderzoek is ingesteld naar het uitsluiten of bevestigen van de overige differentiaaldiagnoses. [verzoeker] verwijt [naam 2] ook dat hij hem – zelfs na de echo van het abdomen op 9 februari 2015 – niet informeerde over de verwijde aortawortel en hem is blijven geruststellen dat hij het marfansyndroom niet zou hebben, zonder na te gaan wanneer eerdere analyses naar dit syndroom waren uitgevoerd en of er al genetisch onderzoek had plaatsgevonden. Bovendien meent [verzoeker] dat hij medicatie en leefstijladviezen had moeten krijgen, omdat hij ook met een stent en met de halsribben geen sporten met piekbelasting en/of contactsport meer had mogen uitoefenen.
4.3.
HMC en MediRisk zijn van mening dat de ingreep in 2013 lege artis is uitgevoerd en dat de vervolgcontroles voldoende zijn geweest. Nader onderzoek was volgens hen niet nodig omdat er sprake was van een dissectie en daarvoor een andere oorzaak aannemelijk was.
4.4.
De rechtbank constateert dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat er een tweede deskundige moet worden benoemd die onderzoek zal doen naar het medisch handelen van [naam 2]. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen toewijzen.
De persoon van de deskundige
4.5.
Tussen partijen bestaat discussie over de deskundige die het onderzoek moet verrichten.
4.6.
[verzoeker] stelt voor om vaatchirurg dr. [naam 5] (hierna: [naam 5]) tot deskundige te benoemen. HMC en MediRisk kunnen daar niet mee instemmen. Zij wijzen erop dat [naam 5] werkzaam is in België en dat de werkwijzen en gewoonten van artsen in België anders zijn dan die van artsen in Nederland. Een ander zeer belangrijk bezwaar dat HMC en MediRisk aanvoeren is dat [naam 5] een superspecialist is op het gebied van de aorta en de halsvaten. Zij achten het niet redelijk om het handelen van een in een algemeen ziekenhuis werkend vaatchirurg te laten beoordelen door een arts die supergespecialiseerd is op het gebied van de aorta en de halsvaten omdat dan het risico bestaat dat de gespecialiseerde deskundige een te hoge beoordelingsmaatstaf zal aanleggen. Ook het feit dat [naam 5] lange tijd werkzaam is geweest in een academisch ziekenhuis, maakt hem naar de mening van HMC en MediRisk minder geschikt.
4.7.
HMC en MediRisk stellen voor om dr. [naam 6] (hierna: [naam 6]) als deskundige te benoemen. [naam 6] is lid van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportages (NVMSR) en is bekend met het opstellen van deskundigenrapporten. Tot mei 2022 was hij verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen als algemeen chirurg met aandachtgebieden longchirurgie en vaatchirurgie.
4.8.
[verzoeker] kan op zijn beurt niet instemmen met benoeming van [naam 6] als deskundige. Hij benoemt als eerste dat [naam 6] – anders dan [naam 2] – geen vaatchirurg is. Verder stelt hij dat de wereld van vaatchirurgen in Nederland heel klein is. [naam 5] staat juist wat meer op afstand van deze wereld en heeft daarom meer vrijheid om kritisch te zijn en stelling in te nemen. [naam 5] is bovendien in Nederland opgeleid en heeft drie keer eerder opgetreden als deskundige.
4.9.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [naam 5] superspecialist is op het gebied van de aorta en de halsvaten onvoldoende bezwaar om hem als deskundige in deze kwestie te benoemen. Dit zou wellicht anders zijn wanneer [naam 5] supergespecialiseerd zou zijn geweest op het gebied van het marfansyndroom, maar dat is niet het geval.
Dat [naam 5] lange tijd in een academisch ziekenhuis heeft gewerkt doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Het maakt voor de beoordeling van het handelen van [naam 2] immers niet uit of hij in een perifeer of een academisch ziekenhuis werkzaam was. De norm waaraan [naam 5] het professioneel handelen moet toetsen, is dezelfde, namelijk of de betreffende arts in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mocht worden verwacht. Verder betrekt de rechtbank bij haar afweging dat [naam 5] in Nederland is opgeleid en op de hoogte is van de geldende medische professionele standaard, terwijl hij toch op enige afstand staat van de Nederlandse vaatchirurgie. Dit maakt hem naar het oordeel van de rechtbank de aangewezen persoon om het onderzoek te verrichten.
4.10.
De rechtbank heeft [naam 5] daarom benaderd met de vraag of hij het onderzoek wil verrichten. [naam 5] heeft hierop laten weten dat hij bereid is en vrij staat om het onderzoek te verrichten. De rechtbank zal [naam 5] daarom benoemen als deskundige.
De vraagstelling
4.11.
Partijen zijn het eens over de vragen die aan de te benoemen deskundige zullen worden voorgelegd. De rechtbank heeft deze vragen als bijlage bij deze beschikking gevoegd en zal deze vragen voorleggen aan de te benoemen deskundige.
De informatie ten behoeve van het onderzoek
4.12.
Partijen zijn het ook eens over de aan de deskundige te sturen medische stukken. De inventaris van het mee te sturen medisch dossier is opgenomen in productie 11 bij het verweerschrift. De rechtbank zal bepalen dat [verzoeker] al deze stukken voorafgaand aan het onderzoek in afschrift aan de deskundige ter beschikking moet stellen.
4.13.
De rechtbank laat het verder aan de deskundige over om te beoordelen welke medische gegevens en informatie hij voor zijn onderzoek noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als hij daarom vraagt.
Horen [verzoeker] door deskundige
4.14.
[verzoeker] wil door de deskundige worden opgeroepen zodat hij kan worden gehoord. HMC en MediRisk zijn van mening dat dit niet nodig is omdat alleen het handelen van de betrokken vaatchirurg moet worden beoordeeld. Bovendien hebben HMC en MediRisk bij het onderzoek door [naam 3] gemerkt dat het contact tussen [naam 3] en [verzoeker] juist tot veel chaos en weinig inzichtelijkheid heeft geleid. Zij maken daarom bezwaar tegen het horen van [verzoeker] door de deskundige.
4.15.
De rechtbank oordeelt dat het voor het onderzoek van de deskundige naar het medisch handelen van [naam 2] niet noodzakelijk is dat [verzoeker] door de deskundige wordt gehoord. Het verzoek om gehoord te worden zal daarom worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat de deskundige zelf kan besluiten om [verzoeker] te horen als hij dit voor zijn onderzoek nodig en/of nuttig acht.
Het voorschot
4.16.
De rechtbank heeft de deskundige benaderd over het door hem te hanteren voorschot. [naam 5] heeft hierop te kennen gegeven dat hij verwacht ongeveer 20 uur aan het onderzoek te besteden en dat hij een uurtarief van € 280 exclusief btw hanteert. De rechtbank komt een ander niet onredelijk voor en zij zal daarom als voorschot een bedrag van € 6.776 inclusief btw vaststellen.
4.17.
Partijen hebben afgesproken om de kosten te delen. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen ieder de helft van het voorschot moeten deponeren.
Overige
4.18.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.19.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, moet zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij verstrekken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de vragen die vermeld staan in de bijlage bij deze beschikking;
5.2.
benoemt tot deskundige:
Dr. H.M.E. Coveliers
[bedrijf]
adres: [adres]
postcode en plaats: [plaats 2]
telefoon: [telefoonnummer]
e-mailadres: [e-mailadres]
het voorschot
5.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de hem begrote bedrag van € 6.776;
5.4.
bepaalt dat [verzoeker] de helft hiervan, te weten een bedrag van € 3.388, dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
5.5.
bepaalt dat HMC en MediRisk de andere helft van het voorschot, te weten een bedrag van € 3.388, dienen over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
5.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van de voorschotten;
het onderzoek
5.7.
bepaalt dat [verzoeker] het volledige procesdossier en de stukken uit het medisch dossier zoals opgesomd in productie 11 bij het verweerschrift in afschrift aan de deskundige moet doen toekomen;
5.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
5.9.
wijst de deskundige erop dat:
  • hij voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
  • hij het onderzoek pas na het bericht van de griffier over betaling van het voorschot mag aanvangen;
  • hij het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
5.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken indien hij daarom vraagt, hem toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en hem ook voor het overige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
5.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank (Team Handel – afdeling algemene zaken, postbus 20303, 2500 EH Den Haag) in te leveren, onder vermelding van het zaak- en rekestnummer en onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
5.12.
wijst de deskundige erop dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd;
  • hij [verzoeker] in de gelegenheid moet stellen om gebruik te maken van zijn inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2 onder b BW en, als [verzoeker] als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, een concept van dat rapport aan hem (eventueel onder gesloten couvert via zijn advocaat) moet toesturen en hem daarbij een termijn van twee weken moet bieden om aan te geven of hij gebruik wil maken van zijn blokkeringsrecht (waarbij [verzoeker] zich van commentaar op het concept moet onthouden);
  • als [verzoeker] binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht, de deskundige de werkzaamheden onmiddellijk moet staken en dit aan de rechtbank moet mededelen;
  • als [verzoeker] geen gebruik maakt van zijn inzage- of blokkeringsrecht, de deskundige het concept van het deskundigenrapport aan de advocaten van partijen moet toezenden;
5.13.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
5.14.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan partijen en aan de deskundige zal zenden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023. [1]
Bijlage: Vraagstelling aan de deskundige
Inleiding:
Aan u wordt gevraagd om op basis van onderstaande vragen uw onderzoek te verrichten. Daarbij is relevant dat het niet altijd mogelijk zal zijn om deze vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd absolute zekerheid te geven. Wel wordt aan u gevraagd om vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied, de geformuleerde vragen te beantwoorden, zo mogelijk onder verwijzing naar relevante literatuur en naar de stand van wetenschap vanaf juli 2013.
Bij de beantwoording van de vragen moet worden uitgegaan van de medische standaard vanaf juli 2013 tot en met juni 2017, en zonder de kennis van het beloop achteraf. De medische standaard moeten worden opgevat als het geheel van kennis, regels en normen waaraan een medisch beroepsbeoefenaar is gehouden. Dit moet blijken uit de opleiding(s-eisen), de gangbare inzichten binnen de beroepsgroep, best practices, wetenschappelijke literatuur, protocollen en gedragsregels.
U wordt gevraagd de vragen zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd te beantwoorden.
Bij de beantwoording van de vragen dient u zoveel mogelijk te verwijzen naar de wetenschappelijke literatuur en eventueel van toepassing zijnde protocollen, richtlijnen, etc.
In de richtlijn medisch specialistische rapportage (RMSR) is geformuleerd aan welke eisen een deskundigenrapportage moet voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor de uitvoering van een deskundigenonderzoek. Wilt u de aanbevelingen en bepaling uit die richtlijn – zoveel mogelijk – in acht nemen?
Vragen:
1. a. Kent u of heeft u (persoonlijke of professionele) banden met de betrokkenen?
Graag uitgebreid toelichten.
b. Heeft prof. [naam 3] u in het verleden benaderd om deze casus (anoniem) te beoordelen (formeel of informeel)?
c. Voelt u zich vrij om in deze kwestie te rapporteren?
2. Beschikt u over voldoende gegevens om over deze kwestie te rapporteren? Zo nee, wilt u nog laten weten welke gegevens u nog wenst te ontvangen?
3. Wilt u op basis van de ter beschikking staande informatie een beschrijving geven van de medische voorgeschiedenis van de heer [verzoeker]?
4. Wilt u zo gedetailleerd mogelijk het medisch beloop beschrijven in de periode van 10 juli 2013 tot en met 13 juni 2017? Wilt u ook de antwoorden op de volgende vragen betrekken:
- Welk onderzoek werd er in die periode verricht en wat waren de bevindingen?
- Weke diagnose werd er in die periode gesteld? Wat waren daarbij de differentiaaldiagnoses?
- Wat was het gevoerde beleid ten aanzien van de verschillende differentiaaldiagnoses?
5. Wat waren ten tijde van het medisch handelen in kwestie de gangbare medische inzichten binnen uw vakgebied ten aanzien van diagnostiek, differentiaaldiagnostiek, onderzoek, evaluatie, behandeling, doorverwijzing, controles en follow-up bij een dissectie met een onduidelijk oorzaak welke zich voordeed op 10 juli 2013 en de toen bij toeval gevonden verwijde aortawortel? Wilt u hierbij met name ingaan op de door de patiënt gemaakte verwijten?
6. Heeft de betrokken vaatchirurg naar uw oordeel bij het medisch handelen gehandeld conform de medische inzichten uit uw antwoord op vraag 5? Wilt u uw antwoord toelichten?
7. Hebt u als deskundige uit eigen beweging nog nadere opmerkingen te maken?

Voetnoten

1.type: 1366