ECLI:NL:RBDHA:2023:8753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
C/09/627322 / HA ZA 22-302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van facturen en uitleg van overeenkomsten inzake levering van medische software

In deze civiele zaak tussen Medned Information Consultancy B.V. (MIC) en Stichting Groene Hart Ziekenhuis (GHZ) draait het om de uitleg van overeenkomsten en de betaling van facturen voor geleverde medische software. MIC heeft sinds 2007 software geleverd aan GHZ, maar na verloop van tijd voldeed deze niet meer aan de eisen van GHZ, wat leidde tot een overstap naar een andere aanbieder. GHZ heeft echter een raadpleegpakket bij MIC afgenomen en er zijn in 2019 en 2020 nadere overeenkomsten gesloten. De partijen zijn het oneens over de facturen die MIC heeft gestuurd, die GHZ onbetaald heeft gelaten. GHZ beschuldigt MIC van misbruik van haar positie en vertraging in de implementatie van de nieuwe software, terwijl MIC stelt dat GHZ geen reden heeft om de facturen niet te betalen.

De rechtbank heeft de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen beoordeeld. Het vonnis is opgebouwd uit een inleiding, een beschrijving van de procedure, de feiten, en de beoordeling van de vorderingen. De rechtbank oordeelt dat GHZ de in rekening gebrachte toeslagen op de licentiekosten moet betalen, omdat de overeenkomst duidelijk is en GHZ zich niet kan beroepen op onredelijkheid. Ook de facturen voor het gebruik van een verouderde softwareversie zijn terecht in rekening gebracht. GHZ's vorderingen in reconventie worden afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank veroordeelt GHZ tot betaling van de facturen, inclusief rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer / rolnummer : C/09/627322 / HA ZA 22-302
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
MEDNED INFORMATION CONSULTANCY B.V.te Leiden,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk te Leiden,
tegen
STICHTING GROENE HART ZIEKENHUISte Gouda,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp te Utrecht.
Partijen worden hierna MIC en GHZ genoemd.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
MIC levert sinds 2007 medische software aan GHZ. Op enig moment voldoet het door MIC geleverde zorginformatiesysteem niet langer aan de steeds hogere eisen die grote ziekenhuizen daaraan stellen en besluit GHZ om over te stappen naar een zorginformatiesysteem van een andere aanbieder. Om toegang te behouden tot historische patiëntgegevens wil zij nog wel een zogenoemd raadpleegpakket bij MIC afnemen. Om de overgang naar een ander zorginformatiesysteem te realiseren hebben partijen in 2019 en in 2020 nadere overeenkomsten met elkaar gesloten. Partijen verschillen nu van mening over de vraag wat MIC op basis van deze overeenkomsten in rekening kan brengen bij GHZ. MIC heeft diverse facturen gestuurd die GHZ onbetaald heeft gelaten. GHZ meent dat MIC misbruik maakt van haar positie en met de gestuurde facturen en de daarin opgenomen naheffingspercentages zoveel mogelijk geld bij haar probeert los te peuteren. Tevens stelt zij zich op het standpunt dat MIC de implementatie van de nieuwe software heeft vertraagd. MIC ziet dit anders. Zij meent dat GHZ geen reden heeft om de gestuurde facturen niet te betalen en dat het aan GHZ zelf te wijten is dat de implementatie van de software is vertraagd.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en vervolgens de feiten die in deze zaak van belang zijn. Daarna volgt een samenvatting van de vorderingen die partijen over en weer (in conventie en in reconventie) tegen elkaar hebben ingesteld en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruiken. Daarna volgt een beoordeling van die argumenten en van de vorderingen. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 maart 2022, met producties 1-30;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, met producties 1-6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 31 en 32;
  • het vonnis van 7 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • producties 7 en 8 van de zijde van GHZ;
  • nog een nadere productie van MIC.
2.2.
Op 17 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
  • namens MIC: mevrouw [naam 1] (directeur) en de heer [naam 2] (oud-directeur), bijgestaan door mr. Ossentjuk voornoemd;
  • namens GHZ: de heer [naam 3] (ICT manager), mevrouw [naam 4] (programmamanager), de heer [naam 5] (manager inkoop) en mevrouw [naam 6] (bedrijfsjurist), bijgestaan door mr. Schmitt voornoemd en mr. T.R. Schroten.
Van de kant van GHZ zijn pleitaantekeningen overgelegd en voor het overige heeft de griffier aantekening gehouden van hetgeen door partijen is gezegd.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
MIC houdt zich bezig met het ontwikkelen, produceren, uitgeven en ondersteunen van software ten behoeve van de medische sector. Zij biedt onder de naam “Neo ZIS|EPD” (voorheen: “Norma EMD/EPD”) een zorginformatiesysteem en een elektronisch patiëntendossier aan.
3.2.
Op 1 september 2007 hebben partijen een licentieovereenkomst (hierna: de overeenkomst van 2007) gesloten met als doel levering van Norma EMD/EPD aan GHZ alsmede implementatie en onderhoud van dit systeem.
3.3.
Op 15 november 2019 hebben partijen in aanvulling op de overeenkomst uit 2007 een nadere overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst van 2019). Hierin zijn zij – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen
OPDRACHT EN AANVAARDING
Artikel 2.1.
Het Groene Hart Ziekenhuis verleent hierbij opdracht tot gecontinueerde levering van
NEO ZIS|EPD. De op 1 september 2007 getekende overeenkomst, inclusief nagestuurd
erratum, blijft van toepassing met uitzondering van de in deze overeenkomst
beschreven wijzigingen. Ten bate van de leesbaarheid zijn ook een aantal ongewijzigde
artikelen in deze overeenkomst opgenomen.
Artikel 3.1.
Deze overeenkomst gaat in op 14 september 2019.
Artikel 3.2
Deze overeenkomst is vanaf de ingangsdatum geldig tot 14 september 2022.
Artikel 3.5.
Gedurende de looptijd van drie jaar heeft het Groene Hart Ziekenhuis het recht de Overeenkomst te beëindigen middels een aangetekend schrijven met een opzegtermijn van één (1) kalenderkwartaal.
Opzeggen met een beëindigingdatum gedurende het eerste jaar van de looptijd is niet mogelijk. De looptijd van drie jaar bestaat dus uit een vaste niet-opzegbare termijn van één jaar (tot 15 september 2020) en een opzegbare termijn van twee jaar.
Artikel 5.1
Het Groene Hart Ziekenhuis is gerechtigd tot het gebruik van versies van maximaal
één (1) jaar oud, rekening houdend met een implementatietijd voor het Groene Hart
Ziekenhuis van 4 maanden. Indien het Groene Hart Ziekenhuis gebruikmaakt van een
versie welke langer dan 16 maanden (één jaar plus vier maanden) geleden opgeleverd
is door MI Consultancy, zal MI Consultancy een toeslag op de licentiekosten
berekenen.
Deze toeslag zal initieel 10 procent van de licentiekosten bedragen en zal ieder volgend
kwartaal met 10 procentpunten verhoogd worden. Deze toeslag zal enkel worden
doorberekend wanneer MI Consultancy na oplevering van de versie, welke in
productie is genomen door het Groene Hart Ziekenhuis, een oplevering met een hoger
versienummer heeft uitgebracht.
3.4.
In Bijlage 1 bij de overeenkomst van 2019 is een tarievenoverzicht opgenomen. Op pagina 11 is onder de tabellen waarin de jaarlijkse licentiekosten zijn opgenomen de volgende tekst opgenomen:
** De bovenstaande prijzen zijn van toepassing wanneer uitgegaan wordt van een looptijd van drie (3) jaar. Wanneer het Groene Hart Ziekenhuis besluit om binnen de termijn van drie (3) jaar het contract te beëindigen, zal een naheffing op de bovenstaande licentiekosten worden doorberekend. Deze toeslag zal 10 procent van de licentiekosten bedragen bij een looptijd van minimaal twee (2) jaar en zal nogmaals met 10 procentpunten worden verhoogd wanneer wordt uitgegaan van een looptijd van minimaal één (1) jaar.
3.5.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft GHZ MIC laten weten dat zij de overeenkomst van 2019 wilde beëindigen per 1 oktober 2020.
3.6.
Op 19 oktober 2020 hebben partijen opnieuw een overeenkomst met elkaar gesloten (hierna: de overeenkomst van 2020). Hierbij zijn oudere overeenkomsten komen te vervallen. Hierin zijn zij – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
Artikel 2.1
Het Groene Hart Ziekenhuis verleent hierbij aan MI Consultancy opdracht tot
instandhouding van Neo ZIS|EPD in het Groene Hart Ziekenhuis. Gedurende één
kwartaal (tot 01-01-2021) zal Neo ZIS|EPD middels het startpakket beschikbaar zijn
voor gebruikers als inkijkomgeving. Na deze periode heeft het Groene Hart Ziekenhuis
de mogelijkheid om over te gaan op het Raadpleegpakket.
Artikel 2.2
Met in achtneming van het in artikel 4.3 genoemde is uitbreiding of vermindering van
het aantal licenties mogelijk hierbij rekening houdend met het Startpakket en het
Raadpleegpakket.
Artikel 4.3 licentiekosten
Het Groene Hart Ziekenhuis zal tot 01-01-2021 gebruik maken van het Neo ZIS|EPD
Startpakket.
Na afloop van ieder kwartaal zal, aan de hand van meetprogrammatuur van
MI Consultancy, door MI Consultancy worden vastgesteld of het daadwerkelijk
gebruik door het Groene Hart Ziekenhuis van de software in het voorafgaande kwartaal
hoger was dan het aantal reeds aangeschafte licenties.
Als dit het geval is, dan wordt het Groene Hart Ziekenhuis ook automatisch geacht voor
het reeds lopende kwartaal zoveel aanvullende pakketten van 25 licenties als aanvulling
op het Startpakket aan te schaffen als nodig is voor het maximaal aantal concurrent
users. Het nieuwe aantal users wordt aangehouden bij volgende facturatierondes.
(..) Zodra het aantal concurrent users binnen een kwartaal niet meer bedraagt dan vijf
(5) licenties heeft het Groene Hart Ziekenhuis de mogelijkheid om over te gaan op het
Raadpleegpakket (minimaal vijf (5) licenties) per volgend kwartaal.
Artikel 4.5
De betaling zal uiterlijk binnen dertig (30) dagen na factuurdatum plaatsvinden. Mocht echter de betaling na zestig (60) dagen nog niet binnen zijn bij MI Consultancy, dan mag, na ingebrekestelling van de zijde van MI Consultancy, het factuurbedrag met de wettelijke handelsrente plus twee procent (2%) worden vermeerderd, te berekenen vanaf de zestigste dag na de factuurdatum tot de datum waarop de betaling uiteindelijk plaatsvindt. Voorts is het Groene Hart Ziekenhuis, indien MI Consultancy haar vordering op het Groene Hart Ziekenhuis ter incasso uit handen geeft aan een derde, gehouden tot volledige vergoeding van de door MI Consultancy in dat verband gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten.
Artikel 5.7.
Het Groene Hart Ziekenhuis is gerechtigd tot het gebruik van versies van maximaal een (1) jaar oud, rekening houden met een implementatietijd voor het Groene Hart Ziekenhuis van 4 maanden. Indien het Groene Hart Ziekenhuis gebruik maakt van een versie welke langer dan 16 maanden (één jaar plus vier maanden) geleden opgeleverd is door MI Consultancy, zal MI Consultancy een toeslag op de licentiekosten berekenen. Deze toeslag zal initieel 10 procent van de licentiekosten bedragen en zal ieder volgend kwartaal met 10 procentpunten verhoogd worden. Deze toeslag zal enkel worden doorberekend wanneer MI Consultancy na oplevering van de versie, welke in productie is genomen door het Groene Hart Ziekenhuis, een oplevering met een hoger versienummer heeft uitgebracht.
3.7.
GHZ heeft achttien door MIC gestuurde facturen onbetaald gelaten. Het betreft:
  • 15 facturen van 10 september 2020 met de nummers 2200267 tot en met 2200281 betreffende naheffing op de licentiekosten over de periode september 2019 tot en met het derde kwartaal van 2020 in verband met de beëindiging van de overeenkomst van 2019 binnen de termijn van drie jaar;
  • 1 factuur van 1 december 2020 met nummer 2200338 betreffende extra licenties voor het eerste kwartaal van 2021 (het startpakket + 50 aanvullende licenties op grond van artikel 4.3 van de overeenkomst van 2020);
  • 1 factuur van 15 januari 2021 met nummer 2210002 betreffende een toeslag op de licentiekosten van 10% over het vierde kwartaal van 2020 in verband met het gebruik van een verouderde versie (op grond van artikel 5.7 van de overeenkomst van 2020);
  • 1 factuur van 22 april 2021 met nummer 2210118 betreffende toeslag op de licentiekosten van 20% over het eerste kwartaal van 2021 in verband met het gebruik van een verouderde versie (op grond van artikel 5.7 van de overeenkomst van 2020).
De facturen tellen op tot een totaalbedrag van € 292.228,00.

4.Het geschil

4.1.
MIC vordert in conventie bij vonnis, kort samengevat, uitvoerbaar bij voorraad, GHZ te veroordelen tot betaling van € 292.228, te vermeerderen met rente en (proces)kosten zoals gevorderd.
4.2.
MIC legt hieraan ten grondslag dat GHZ haar betalingsverplichtingen tegenover MIC niet is nagekomen.
4.3.
GHZ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen althans tot matiging daarvan. Tevens vordert zij thans nog in reconventie (na intrekking van de eerste vordering in reconventie ter zitting), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • MIC te veroordelen tot het intrekken (of matigen) van de facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden ten aanzien van de implementatie van de raadpleegomgeving, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 voor elke dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
  • MIC te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
GHZ legt hieraan ten grondslag dat MIC de implementatie van de software zelf heeft vertraagd, maar dat zij hiervoor wel extra kosten in rekening brengt.
4.5.
MIC voert verweer tegen de vorderingen van GHZ en concludeert tot afwijzing daarvan.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vorderingen van MIC (in conventie)
5.1.
De overeenkomsten tussen partijen zijn wederkerige duurovereenkomsten voor bepaalde tijd. Hieruit vloeien verbintenissen over en weer voort, waaronder:
  • de verbintenis van MIC om het softwarepakket NEO ZIS|EPD gedurende een periode van drie jaar aan GHZ ter beschikking te stellen (overeenkomst van 2019);
  • de verbintenis van MIC om het softwarepakket NEO ZIS|EPD in stand te houden bij GHZ met de mogelijkheid voor GHZ om over te gaan van het startpakket naar het raadpleegpakket (overeenkomst van 2020);
  • de verbintenis van GHZ om de facturen van MIC te betalen (overeenkomsten van 2019 en 2020).
5.2.
Niet ter discussie staat dat GHZ diverse facturen van MIC niet heeft betaald. GHZ stelt dat zij dat niet hoeft te doen omdat:
hierin een onjuist naheffingspercentage over de licentiekosten over de periode september 2019 tot en met september 2020 in rekening is gebracht (factuurnummers 2200267-2200281);
partijen zijn overeengekomen dat GHZ op 1 januari 2021 overstapt van het startpakket naar het raadpleegpakket, zodat de licentiekosten van het startpakket over het eerste kwartaal van 2021 onterecht in rekening zijn gebracht (factuurnummer 2200338);
het gebruik van een verouderde versie van de software is niet aan GHZ te wijten, zodat de hiervoor overeengekomen toeslag ten onrechte is gefactureerd (factuurnummers 2210002 en 2210118).
5.3.
Daarmee gaat deze zaak in de kern om de beantwoording van de volgende vragen:
welk naheffingspercentage zijn partijen overeengekomen in verband met de beëindiging van de overeenkomst van 2019 binnen de termijn van drie jaar?
welke afspraken hebben partijen gemaakt met betrekking tot de overgang van het startpakket naar het raadpleegpakket?
kan GHZ worden verweten dat zij het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 gebruikt maakte van een verouderde versie van het softwarepakket?
Ad a: Welk naheffingspercentage zijn partijen overeengekomen?
5.4.
De bepaling in de overeenkomst van 2019 over de naheffing op de licentiekosten luidt als volgt:
Wanneer het Groene Hart Ziekenhuis besluit om binnen de termijn van drie (3) jaar het contract te beëindigen, zal een naheffing op de bovenstaande licentiekosten worden doorberekend. Deze toeslag zal 10 procent van de licentiekosten bedragen bij een looptijd van minimaal twee (2) jaar en zal nogmaals met 10 procentpunten worden verhoogd wanneer wordt uitgegaan van een looptijd van minimaal één (1) jaar.
5.5.
De overeenkomst van 2019 is ingegaan op 14 september 2019 en had een looptijd van drie jaar, waarbij tussentijdse opzegging na één jaar tot de mogelijkheden behoorde. De overeenkomst van 2019 is door GHZ per 1 oktober 2020 opgezegd.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat MIC een toeslag op de licentiekosten in rekening mocht brengen wanneer de overeenkomst van 2019 eerder zou worden beëindigd dan de overeengekomen termijn van drie jaar. De overeenkomst van 2019 is na een jaar opgezegd, zodat het verhoogde percentage geldt. Ook dit is tussen partijen niet in geschil. MIC stelt zich op het standpunt dat een toeslag van 10% die met 10 procentpunten wordt verhoogd 20% bedraagt, maar GHZ ziet dit anders. Zij meent dat de toeslag van 10% moet worden verhoogd met 10% van 10% (dat is dus 1%) waarmee de verhoogde toeslag 11% bedraagt.
5.7.
De rechtbank zal de afspraken over de toeslag op de licentiekosten bij eerdere opzegging zoals opgenomen in de overeenkomst van 2019 uitleggen aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van een overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van bewoordingen, alhoewel niet beslissend, bij de uitleg van een overeenkomst echter vaak wel van groot belang. De rechtbank merkt hierbij op dat de onderhavige overeenkomst tot stand is gekomen tussen twee professionele partijen.
5.8.
De rechtbank is, toetsend aan de hiervoor geformuleerde maatstaf, van oordeel dat de toeslag op de licentiekosten bij opzegging van de overeenkomst van 2019 na één jaar 20% bedraagt. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
5.9.
Vooropgesteld wordt dat de term procentpunt taalkundig en rekenkundig gezien wordt gebruikt om een absoluut verschil aan te geven tussen percentages in procenten. Het verschil tussen 5% en 10% is 5 procentpunt en – zoals in deze zaak aan de orde – het verschil tussen 10% en 20% bedraagt 10 procentpunt. Wanneer een percentage van 10% wordt verhoogd met 10 procentpunten, betekent dit dus taalkundig en rekenkundig gezien dat het percentage in totaal 20% zal bedragen.
5.10.
Vervolgens rijst de vraag of GHZ in het licht van de omstandigheden waaronder de overeenkomst is gesloten desalniettemin mocht verwachten dat partijen een toeslag op de licentiekosten van 11% waren overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat dat niet zo is.
5.11.
Uit de stellingen van beide partijen maakt de rechtbank op dat de toeslag op de licentiekosten bij tussentijdse opzegging van het contract niet uitgebreid aan de orde is gekomen bij de contractonderhandelingen. Volgens GHZ zou er wel zijn gesproken over een geringe toeslag zonder dat daarbij concrete percentages zijn genoemd. Gelet hierop is er geen aanknopingspunt voor de stelling dat partijen hebben bedoeld om een ander percentage af te spreken dan het percentage dat gezien de zuiver taalkundige uitleg van de gebruikte bewoordingen op papier staat. Waarom GHZ mocht verwachten dat er een toeslag van 11% in rekening zou worden gebracht heeft zij ook niet nader toegelicht. Zij stelt dat zij een toeslag van 11% eigenlijk ook al te hoog vond.
5.12.
Evenmin heeft GHZ voldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom MIC zich in redelijkheid niet op de in de overeenkomst neergelegde toeslag van 20% mag beroepen. De stelling van GHZ dat een dergelijke toeslag ongebruikelijk is in de branche acht de rechtbank in ieder geval onvoldoende en bovendien heeft GHZ ook niet aangetoond dat deze stelling juist is. De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van GHZ dat een toeslag van 20% onredelijk is omdat MIC eerder, te weten in de overeenkomst van 2014, nog een toeslag van 5% hanteerde bij voortijdige opzegging en zij er daarom op mocht vertrouwen dat MIC bij voortijdige opzegging van de overeenkomst van 2019 een vergelijkbare toeslag zou hanteren. Bij lezing van de overeenkomst van 2014 blijkt dat deze overeenkomst een andere strekking heeft dan de overeenkomst van 2019. De overeenkomst van 2014 ging in op 14 september 2014 en had een geldigheidsduur van 2,5 jaar (niet tussentijds opzegbaar) en kon optioneel worden verlengd met nog eens 2,5 jaar. Gedurende de optionele verlenging kon de overeenkomst van 2014 wel tussentijds worden beëindigd door GHZ met een opzegtermijn van twee kalenderkwartalen. In verband met deze kortere opzegtermijn zou er na afloop van de vaste looptijd van 2,5 jaar en dus vanaf 14 maart 2017 een opslag van 5% in rekening worden gebracht op alle licentiekosten. Dit betreft dus geen toeslag over de al in rekening gebrachte licentiekosten in verband met een eerdere beëindiging van de overeenkomst, maar een opslag over de toekomstige licentiekosten vanwege meer flexibiliteit in het opzeggen van de overeenkomst. De conclusie dat een toeslag van 20% bij eerdere opzegging van een kortere overeenkomst niet redelijk zou zijn, kan dus niet worden getrokken op basis van de overeenkomst van 2014.
5.13.
Tot slot neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking. MIC heeft een gespreksdocument overgelegd waarvan de inhoud volgens haar op 3 september 2019 is besproken met GHZ. In dit gespreksdocument staat dat de standaardovereenkomst vijf jaar duurt en tijdens de eerste drie jaar niet kan worden opgezegd. Tevens staat hierin vermeld op welke wijze en met welke percentages de licentiekosten worden verhoogd als er sprake is van een overeenkomst met kortere looptijden. Hierbij zijn ook specifieke bedragen genoemd. GHZ stelt dat zij dit gesprekdocument niet kent en betwist dat MIC haar de hierin vermelde bedragen heeft voorgehouden. De rechtbank kan niet vaststellen wie van partijen op dit punt gelijk heeft. Indien GHZ echter het gelijk aan haar kant heeft en er – bij gebreke van het noemen van concrete percentages of bedragen door MIC – op vertrouwde dat bij opzegging een toeslag van 5% zou worden gerekend, acht de rechtbank het op zijn minst opmerkelijk dat GHZ na lezing van de in de bijlage van de overeenkomst van 2019 opgenomen toeslagpercentages klakkeloos met deze toeslagen akkoord is gegaan. Het had als professionele contractspartij op haar weg gelezen om MIC hiermee te confronteren of om een nadere toelichting te vragen. Door de overeenkomst te tekenen zonder dit punt met MIC te bespreken, kan GHZ zich er – mede in het licht van de overige omstandigheden – redelijkerwijs niet op beroepen dat zij de overeengekomen toeslagen achteraf te hoog vindt en is zij hieraan gebonden.
5.14.
Dit betekent dat GHZ de in rekening gebrachte toeslag op de licentiekosten ten bedrage van in totaal € 186.599,53 (factuurnummers 2200267-2200281) aan MIC moet voldoen.
Ad b: Welke afspraken hebben partijen gemaakt betrekking tot de overgang van het startpakket naar het raadpleegpakket?
5.15.
In de overeenkomst van 2020 hebben partijen afspraken gemaakt over de overgang van het startpakket naar het raadpleegpakket voor vijf gebruikers. Deze afspraken zijn neergelegd in de artikelen 2.1, 2.2 en 4.3 (zie de feiten onder 3.6). MIC stelt zich op basis van deze artikelen op het standpunt dat GHZ pas kon overgaan op het raadpleegpakket in het kwartaal volgend op het kwartaal waarin het aantal concurrent users lager of gelijk is geweest aan vijf. Volgens MIC was het eerste kwartaal dat er minder dan vijf gebruikers gebruik hebben gemaakt van het systeem het eerste kwartaal van 2021. Daarom kon GHZ pas in het tweede kwartaal van 2021 overgaan op het raadpleegpakket en is zij toen ook daadwerkelijk overgegaan. MIC heeft daarom voor het eerste kwartaal van 2021 nog een factuur gestuurd betreffende de licenties voor het startpakket en 50 aanvullende licenties.
GHZ is van mening dat dit in strijd is met de context van de overeenkomst van 2020. Volgens haar was voor beide partijen duidelijk dat GHZ op 1 januari 2021 wilde overstappen naar het raadpleegpakket en dat zij per die datum het gebruik van het startpakket en de aanvullende 50 licenties wilde staken. Verder stelt GHZ dat zij binnen het laatste kwartaal van 2020 haar aantal gebruikers heeft afgebouwd naar vijf, zodat zij daarmee ook heeft voldaan aan de contractuele voorwaarde die MIC stelt. GHZ meent daarom dat de factuur (factuurnummer 2200338) die MIC heeft gestuurd over het eerste kwartaal van 2021 waarbij een startpakket en 50 aanvullende licenties in rekening zijn gebracht ten onrechte is verstuurd.
5.16.
De rechtbank zal de afspraken van partijen over de overgang van het startpakket naar het raadpleegpakket ook toetsen aan de Haviltex-maatstaf. Toetsend aan deze maatstaf komt de rechtbank tot het oordeel dat de tekst in artikel 3.4 duidelijk aangeeft wanneer de overgang naar het raadpleegpakket met vijf licenties mogelijk is: namelijk wanneer MIC aan de hand van haar meetprogrammatuur vaststelt dat het aantal concurrent users binnen een kwartaal niet meer bedraagt dan vijf. Vaststaat dat er in het laatste kwartaal van 2020 meer dan vijf gebruikers gebruik hebben gemaakt van het systeem: op 6 oktober 2020 waren dit er 141 en in november en de eerste helft van december waren dit er tientallen. Dat het aantal concurrent users eind december 2020 was teruggebracht tot vijf is hierbij niet relevant, omdat partijen niet zijn overeengekomen dat een overgang mogelijk is wanneer het aantal gebruikers binnen een kwartaal
is teruggebracht tot vijf, maar dat een overgang mogelijk is wanneer het aantal gebruikers binnen een kwartaal
niet meer bedraagt dan vijf.Er is niet gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat MIC zich daar in redelijkheid niet op kan beroepen. Weliswaar stelt GHZ dat het onredelijk is dat zij moet betalen voor een startpakket en 50 aanvullende licenties terwijl zij daarvan een volledig kwartaal nauwelijks gebruik kan maken voordat zij het gebruik hiervan kan staken, maar zij heeft de overeenkomst van 2020 waarin deze overgangsregeling is opgenomen wel voor akkoord ondertekend en zij is daar dan ook contractueel aan gebonden.
5.17.
Dit betekent dat GHZ ook de factuur met nummer 2200338 ten bedrage van € 81.846,22 aan MIC moet betalen.
Ad c: Kan GHZ worden verweten dat zij gebruik maakte van een verouderde versie van het softwarepakket?
5.18.
Niet in geschil is dat GHZ in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 gebruik maakte van een verouderde versie van het door MIC aan haar ter beschikking gestelde softwarepakket. Partijen zijn in artikel 5.7 van de overeenkomst van 2020 overeengekomen dat GHZ een toeslag op de licentiekosten verschuldigd is als zij gebruik maakt van een softwareversie die langer dan 16 maanden geleden opgeleverd is door MIC. De hoogte van de toeslag is niet geschil en bedraagt 10% van de licentiekosten en zal ieder volgend kwartaal met 10 procentpunten worden verhoogd. Over het laatste kwartaal van 2020 heeft MIC daarom een toeslag van 10% in rekening gebracht (factuur 2210002) en over het eerste kwartaal van 2021 een toeslag van 20% (factuur 2210118), in totaal een bedrag van € 23.782,25. GHZ is van mening dat niet van haar kon worden verwacht dat zij zou overgaan op de nieuwste versie van de software omdat zij haar gebruik aan het afschalen was. Verder meent zij dat MIC onvoldoende heeft gedaan om GHZ ertoe te bewegen om over te stappen naar de nieuwste versie van het softwarepakket. GHZ vindt het daarom onredelijk dat zij hiervoor wordt beboet.
5.19.
Wanneer de afspraak omtrent de in rekening te brengen toeslag bij gebruikmaking van een verouderde softwareversie langs de Haviltex-maatstaf wordt gelegd, komt de rechtbank tot het oordeel dat MIC de toeslagen bij GHZ in rekening mocht brengen. De tekst van artikel 5.7 van de overeenkomst van 2020 is duidelijk en er is niet gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat MIC zich daarop in redelijkheid niet kan beroepen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vaststaat dat MIC GHZ in september 2019 meerdere malen heeft geïnformeerd over de beschikbaarheid van de nieuwste softwareversie – NEO ZIS|EPD versie 9.6.6 – waarbij zij heeft gevraagd wanneer GHZ hiermee aan de slag zou gaan. Hierop is van GHZ geen inhoudelijke reactie gekomen. Ter zitting heeft mevrouw [naam 1] nog gesteld dat zij GHZ heeft gemaild over het moment waarop de toeslag in rekening zou worden gebracht. Niet gebleken is dat GHZ hierop heeft gereageerd of anderszins actie heeft ondernomen om te voorkomen dat MIC de toeslag in rekening zou brengen. GHZ heeft de nieuwste softwareversie niet in gebruik genomen. Onder die omstandigheden is het niet onredelijk dat MIC GHZ houdt aan haar contractuele verplichting en de toeslag in rekening brengt.
5.20.
GHZ is daarom ook gehouden om de facturen met de nummers 2210002 en 2210118 ten bedrage van in totaal € 23.782,25 aan MIC te betalen.
Contractuele rente
5.21.
MIC maakt ook aanspraak op de door partijen overeengekomen contactuele rente van 10%. Zij heeft deze rente tot 1 februari 2022 becijferd op in totaal € 33.206,36. GHZ is van mening dat het niet redelijk is om de overeengekomen contractuele rente bij haar in rekening te brengen. Zij voert hiertoe aan dat zij al sinds begin 2021 met MIC in onderhandeling is over de facturen waarbij MIC steeds trager reageert op GHZ en MIC ook maanden heeft gewacht met het opstellen van de dagvaarding. Hiermee is de rentevordering alleen maar opgelopen. Voor zover de contractuele rente al verschuldigd is, verzoekt GHZ deze rente te matigen op grond van het bepaalde in artikel 6:94 BW omdat deze contractuele rente kan worden aangemerkt als contractuele boete.
5.22.
De rechtbank stelt voorop dat de gevorderde rente berust op een overeengekomen beding in een zakelijk contract tussen twee professionele partijen. Hiermee is deze contractuele rente in beginsel door GHZ verschuldigd. Voor de bevoegdheid tot matiging in de zin van artikel 6:94 BW geldt dat de rechter hiervan met terughoudendheid gebruik moet maken. Volgens vaste rechtspraak is matiging alleen aan de orde als onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat leidt. GHZ heeft geen zwaarwegende feiten en omstandigheden gesteld die maken dat het in rekening brengen van de contractuele rente in dit geval tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor matiging van de verschuldigde contractuele rente en zal de contractuele rente toewijzen zoals gevorderd.
5.23.
MIC heeft ook de wettelijke rente gevorderd over het bedrag aan contractuele rente tot 1 februari 2022. De literatuur en jurisprudentie op het gebied van de verschuldigdheid van rente over verschenen rente gaan ervan uit dat een schuldenaar ook wettelijke rente verschuldigd is over verschenen contractuele rente, en wel vanaf het moment dat hij daarmee in verzuim is geraakt. Het moment van verzuim zal bepaald moeten worden aan de hand van uitleg van de overeenkomst of eventuele algemene voorwaarden. Als uit de overeenkomst geen uiterste dag van betaling van verschuldigde contractuele rente is af te leiden, zal in beginsel pas wettelijke rente verschuldigd zijn na ingebrekestelling daarvoor en na afloop van de in de ingebrekestelling bepaalde termijn.
5.24.
MIC stelt dat zij rentefacturen aan GHZ heeft gestuurd die door GHZ onbetaald zijn gelaten, maar onduidelijk is waarop deze facturen zien omdat de daarin genoemde specificaties niet in het geding zijn gebracht. In ieder geval tellen de door MIC overgelegde rentefacturen niet op tot een bedrag van € 33.206,36. Nu hiermee onduidelijk blijft wat de uiterste dag van betaling van de verschuldigde contractuele rente is, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over de contractuele rente afwijzen.
De vordering van GHZ (in reconventie)
5.25.
GHZ stelt dat MIC pas in januari 2023 – pas twee jaar na de afgesproken datum van overgang op het raadpleegpakket – een goedwerkende raadpleegomgeving heeft opgeleverd en dat zij alle hieraan bestede manuren in rekening heeft gebracht bij GHZ. GHZ meent dat de verplichting om te zorgen voor tijdige en effectieve migratie van de service bij GHZ op MIC rust en dat MIC de extra kosten die zij moet maken omdat zij hiermee zelf twee jaar in verzuim was niet bij GHZ kan neerleggen. GHZ vordert daarom MIC te veroordelen tot het intrekken (of matigen) van de facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden ten aanzien van de implementatie van de raadpleegomgeving.
5.26.
MIC heeft hiertegen ingebracht dat het weliswaar haar verplichting is om de software neer te zetten, maar dat GHZ zelf verantwoordelijk voor de inrichting van een geschikte omgeving waarop de software kan draaien. Het is haar dan ook niet duidelijk welke werkzaamheden zij onterecht bij GHZ in rekening heeft gebracht en op welke facturen GHZ doelt.
5.27.
Onweersproken is gebleven dat GHZ zelf verantwoordelijk was voor het inrichten van een geschikte omgeving waarop de software van MIC zou draaien, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. In dat licht heeft GHZ onvoldoende concreet gemaakt waarin MIC dan tekort is geschoten en welke werkzaamheden MIC dan precies onnodig heeft verricht. Evenmin heeft GHZ aangegeven om welke facturen het gaat en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Hiermee is de vordering van GHZ onvoldoende bepaald en kan deze niet worden toegewezen.
Proceskosten en buitengerechtelijke kosten (in conventie en in reconventie)
5.28.
Partijen zijn in artikel 4.7 van de overeenkomst van 2007 (welk artikel ook van toepassing is op de overeenkomst van 2019) en in artikel 4.5 van de overeenkomst van 2020 volledige vergoeding van gerechtelijke en buitengerechtelijke incassokosten overeengekomen. Deze afspraak is gemaakt tussen twee professionele partijen. Volledige vergoeding van alle redelijke kosten moet daarom het uitgangspunt zijn.
5.29.
Omdat GHZ in deze zaak in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten – zowel in conventie als in reconventie – van MIC.
5.30.
MIC heeft gesteld en met facturen onderbouwd dat de kosten (gerechtelijk én buitengerechtelijk) van haar advocaat tot 23 februari 2022 € 13.942,77 bedragen.
5.31.
Voor de ná 23 februari 2022 gemaakte advocaatkosten heeft MIC verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor de gevraagde verwijzing. MIC heeft – nadat GHZ hier vraagtekens bij heeft geplaatst – niet uitgelegd waarom de door haar in redelijkheid gemaakte proceskosten en buitengerechtelijke kosten in deze zaak veel hoger zijn dan de daarvoor geldende reguliere tarieven. Omdat het bedrag aan advocaatkosten gemaakt vóór 23 februari 2022 al uitstijgt boven het bedrag aan buitengerechtelijke kosten volgens de daarvoor geldende staffel (€ 3.236,14) én het bedrag aan advocaatkosten conform de daarvoor geldende reguliere tarieven (3 punten x tarief VI ad € 2.645 = € 7.937) samen, zal de rechtbank GHZ veroordelen tot betaling van € 13.942,77 aan advocaatkosten en het meerdere afwijzen.
5.32.
De overige proceskosten aan de kant van MIC kunnen tot op vandaag worden begroot op:
  • dagvaarding € 108,31
  • griffierecht € 5.737,--
Hiermee bedragen de tot op heden gemaakte redelijke proceskosten en buitengerechtelijke kosten in totaal € 19.788,08. De wettelijke rente over de proceskosten zal op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
5.33.
In de proceskostenveroordeling ligt ook een veroordeling tot betaling van nakosten besloten. Nakosten zijn kosten die worden gemaakt nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan en zijn een onderdeel van de proceskosten. Deze nakosten kunnen in dit geval worden begroot op een vast (forfaitair) tarief voor de advocaat van € 173 en daar komt € 85 bij als het vonnis door een deurwaarder wordt uitgereikt.

6.De beslissing

De rechtbank:
beslissing op de vorderingen van MIC (in conventie)
6.1.
veroordeelt GHZ tot betaling van € 292.228,-- aan MIC;
6.2.
veroordeelt GHZ tot betaling van de tot 1 februari 2022 verschuldigde contractuele rente over het in 6.1 toegewezen bedrag ten bedrage van € 33.206,36;
6.3.
veroordeelt GHZ tot betaling van de contractuele rente van 10% over het in 6.1 toegewezen bedrag te rekenen vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
beslissing op de vordering van GHZ (in reconventie)
6.4.
wijst de vordering af;
overige beslissingen (in conventie en in reconventie)
6.5.
veroordeelt GHZ tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten die aan de kant van MIC worden begroot op € 19.788,08 aan tot op heden gemaakte kosten en op € 173 (te vermeerderen met € 85 als het vonnis wordt betekend) aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Nijenhuis en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
1366