ECLI:NL:RBDHA:2023:8717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot detentie in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, aangezien Nederland een verzoek om terugname had gedaan dat door Duitsland was aanvaard. Eiser voerde aan dat hij in Duitsland het risico liep om voor onbepaalde tijd in een aanmeldcentrum te worden vastgehouden, wat hij gelijkstelde aan detentie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het verblijf in een aanmeldcentrum gelijk te stellen was aan vreemdelingendetentie, en dat het AIDA rapport niet bevestigde dat asielzoekers het aanmeldcentrum niet konden verlaten.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een systeemfout in de Duitse asielprocedure en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], V-nummer: [Nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] niet in behandeling genomen. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij in Duitsland het risico loopt om verplicht te worden om voor onbepaalde tijd in een aanmeldcentrum te verblijven, wat neerkomt op detentie voor onbepaalde tijd. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op het AIDA rapport van 6 april 2023 (update 2022). Daarbij komt dat eiser tijdens de aanvraagfase geen recht heeft op gratis rechtsbijstand. Deze omstandigheden tezamen maken het voor eiser onmogelijk om te klagen bij de Duitse autoriteiten over de detentie. Verweerder had dan ook toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Duitse autoriteiten toegezegd dat zij het asielverzoek van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Uitgangspunt is verder dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het verplichte verblijf in een aanmeldcentrum gelijk te stellen is met vreemdelingendetentie. Anders dan eiser meent, blijkt dit niet uit het AIDA rapport van 6 april 2023. Uit dit rapport blijkt namelijk dat het asielzoekers het aanmeldcentrum op elk moment het terrein kunnen verlaten. [3]
6. Voor zover het verplichte verblijf in een aankomstcentrum een beperking van de bewegingsvrijheid inhoudt, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijd met de Opvangrichtlijn. [4] Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Opvangrichtlijn kunnen lidstaten een besluit nemen over de plaats van het verblijf. Tegen een dergelijk besluit moet op grond van artikel 26 van de Opvangrichtlijn beroep bij de rechter mogelijk zijn en moet worden voorzien in gratis rechtsbijstand voor zover nodig om de toegang tot de rechter te waarborgen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland hieraan niet voldoet. Indien eiser meent dat Duitsland zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn is het aan eiser om zich hierover te beklagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is voor eiser.
7. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een systeemfout in de Duitse asielprocedure. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Pagina 125 van het AIDA rapport van 6 april 2023.
4.Richtlijn 2013/33/EU.