Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Verzoekers hebben met het ingevulde ‘Formulier vrijstelling griffierecht’ van 6 november 2022 en de overgelegde bankafschriften aangetoond over onvoldoende inkomen te beschikken en daarom voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht toe te wijzen. Verzoekers zijn daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedure.
1. Verzoekers hebben de Oekraïense nationaliteit. Zij hebben een relatie. Op
26 augustus 2022 hebben zij zich laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [gemeente] . Zij hebben een BSN-nummer gekregen en ontvangen sindsdien voorzieningen in het kader van de Richtlijn. Op 17 oktober 2022 hebben zij bij verweerder kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Deze tijdelijke bescherming houdt verband met de inval in Oekraïne door de Russische strijdkrachten. Namens verweerder is toen op diezelfde datum aan verzoekers een standaardbrief (de bestreden besluiten) uitgereikt. Hierin is medegedeeld dat verzoekers niet voor deze tijdelijke bescherming in aanmerking komen. De reden is dat niet kan worden vastgesteld dat verzoekers tot een van de doelgroepen behoren waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Verzoekers krijgen daarom geen sticker. De sticker wordt uitgegeven aan tijdelijk beschermden. Verzoekers hebben die status niet en daarom kunnen zij geen aanspraak maken op rechten die aan deze status zijn verbonden.
Daarnaast staat in de bestreden besluiten dat verweerder de gemeente [gemeente] zal berichten dat verzoekers niet als tijdelijk beschermden worden aangemerkt. Dit zal consequenties hebben voor hun recht op opvang en voorzieningen.
2. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen.2 Dit mag alleen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, mag die voorziening dan treffen.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestreden besluiten inhouden dat verzoekers geen aanspraak meer kunnen maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. Het bezwaar tegen het niet ontvangen van een verblijfssticker heeft geen schorsende werking.3 Dit betekent dat verzoekers in onzekerheid verkeren of, en zo ja hoe lang, zij nog in de gemeentelijke opvang kunnen verblijven. Zij kunnen elk moment van de gemeente te horen krijgen dat zij de opvanglocatie moeten verlaten.
2 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Zie Aanhangsel van de Handelingen, Vragen van het lid Podt (D66) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Problemen voor Oekraïners die zonder «verblijfssticker» in Nederland zijn», vergaderjaar 2022-2023, nr. 988, onder vraag 5.
Dit alleen al brengt mee dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
De motivering van de bestreden besluiten
4. Verzoekers voeren aan dat er een gebrek kleeft aan de bestreden besluiten, omdat deze besluiten niet zijn gemotiveerd. Het betreffen slechts kruisjesformulieren.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten, omdat de reden van afwijzing niet gemotiveerd is. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren.4 De motivering blijkt namelijk uit het verweerschrift van 13 januari 2023. Aan de hand van dit verweerschrift kan de voorzieningenrechter beoordelen of het bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Verzoekers zijn ook in de gelegenheid geweest om inhoudelijk op het verweerschrift te reageren. Verzoekers zijn dus niet in hun belangen geschaad.
6. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Hierbij geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
7. De voorwaarden voor tijdelijke bescherming van Oekraïners zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 20225 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Nederland heeft de richtlijn en het uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
8. Uit het Uitvoeringsbesluit blijkt dat het (onder andere) van toepassing is op Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven.6 Nederland biedt (onder andere) tijdelijke bescherming aan vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van
27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd.7
Tijdelijke bescherming in Nederland
9. Verzoekers voeren aan dat zij behoren tot de doelgroep die recht heeft op tijdelijke bescherming onder de Richtlijn. Zij voeren hiertoe aan dat zij sinds 24 februari 2022 als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne ontheemd zijn geraakt. Naar eigen zeggen zijn verzoekers op 21 oktober 2021 uit Oekraïne vertrokken. Verzoekers waren in het bezit van een werkvisum in Polen voor de duur van zes maanden in de periode van 25 september 2021 tot en met 23 maart 2022. Door de invasie konden verzoekers na het aflopen van hun Poolse werkvisum niet meer naar Oekraïne. Verzoekers voeren voorts aan dat uit de preambule van
4 Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5 Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
6 Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a) van het Uitvoeringsbesluit.
7 Zie artikel 3.9a, eerste lid en onder a, van het VV.
de Richtlijn volgt dat lidstaten worden aangemoedigd om de tijdelijke bescherming uit te breiden tot personen die zich vóór 24 februari 2022 op het grondgebied van de Unie bevonden (bijvoorbeeld voor vakantie of werk) en die als gevolg van het gewapende conflict niet naar Oekraïne konden terugkeren. Door slechts een termijn van drie maanden vóór 24 februari 2022 te hanteren waarbinnen vreemdelingen in Nederland aanspraak kunnen maken op tijdelijke bescherming8, handelt verweerder volgens verzoekers in strijd met het doel en nuttig effect van de Richtlijn. Voorts voeren verzoekers aan dat zij in Polen geen aanspraak kunnen maken op tijdelijke bescherming. Volgens de Poolse wetgeving hebben zij namelijk nooit recht gehad op tijdelijke bescherming onder de Richtlijn. Dat is ook de reden waarom zij uit Polen zijn vertrokken.
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat verzoekers niet vóór 24 februari 2022 op het grondgebied van Oekraïne verbleven, dat zij niet ná
26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht en dat zij evenmin in de periode van
27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. Verzoekers zijn namelijk -naar eigen zeggen- op 21 oktober 2021 uit Oekraïne vertrokken en hebben rechtmatig in Polen verbleven. Verzoekers vallen in zoverre dus niet onder de voorwaarden van de Nederlandse (ruimere) implementatie van de Richtlijn.
11. Los van de vraag of verzoekers onder reikwijdte van de Richtlijn behoren te vallen en of artikel 3.9a van het VV in lijn is met het doel en nuttig effect van de Richtlijn, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekers rechtmatig verblijf in Polen hebben gehad, alvorens zij naar Nederland zijn gekomen. Het ligt dan ook meer voor de hand dat zij in Polen om een vorm van bescherming vragen. Het is niet gebleken dat verzoekers hiertoe een poging hebben gedaan. Uit de tekst en de strekking van de Richtlijn volgt niet dat een lidstaat van de EU (in dit geval Nederland) tijdelijke bescherming moet bieden aan mensen die rechtmatig verbleven hebben in een andere EU-lidstaat (in dit geval Polen), op het moment van de Russische invasie in Oekraïne. Dat verzoekers geen tijdelijke bescherming in de zin van de Richtlijn kunnen krijgen in Polen, maakt niet dat Nederland hen deze bescherming nu wel zou moeten bieden. Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden daarom afgewezen.
12. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Omdat geen sprake is van een dreigende uitzetting van verzoekers, geeft de voorzieningenrechter geen toepassing aan artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000.
13. Omdat de voorzieningenrechter een motiveringsgebrek in de bestreden besluiten heeft geconstateerd (zie rechtsoverweging 5), wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers. Er is sprake van samenhang en daarom worden de zaken als één zaak beschouwd. De proceskosten worden toegekend in de zaak met nummer NL22.22224. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op
8 Zie artikel 3.9a, eerste lid onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.