ECLI:NL:RBDHA:2023:8690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
09/267046-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging doodslag en poging afpersing in vereniging met vrijspraak van medeplegen poging doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 oktober 2022 in Den Haag heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een machete te slaan. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, maar is vrijgesproken van het medeplegen van deze poging, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat zijn gedragsstoornis niet zijn keuzevrijheid bij de feiten heeft beperkt.

Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor poging tot afpersing in vereniging, gepleegd op 19 maart 2022 in Wateringen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 7.500,00 is vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 243 dagen opgelegd, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, en heeft de voorwaarden voor deze maatregel vastgesteld. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/267046-22; 09/250292-22; 09/048090-22 (gevoegd);
09/295621-21 (tul);
Datum uitspraak: 15 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 te ’ [geboorteplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in [instelling] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaken tegen de verdachte zijn behandeld op de besloten zitting van 31 januari 2023, 23 maart 2023 (pro forma) en 1 juni 2023 (inhoudelijk).
De officier van justitie in deze zaak is mr. M. Altena en de advocaat van de verdachte is mr. H.W. van Eeuwijk. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09/267046-22):
1
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een machete, althans een scherp en/of een puntig voorwerp op zijn hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gesneden en/of richting zijn hoofd heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer 1] met een machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen/gesneden en/of in de richting van zijn hoofd en/of lichaam heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, op of omstreeks 16 oktober 2022 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op de Honselersdijkstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- [slachtoffer 1] met een machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp op het hoofd en/of het lichaam te slaan/snijden,
- [slachtoffer 1] op het (voor)hoofd te stompen/slaan terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een snijwond op het hoofd en/of op de arm en/of een bult op het (voor)hoofd voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Dagvaarding II (09/250292-22):
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Wateringen, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een jas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een derde toebehoorde(n),
- [slachtoffer 2] vast te pakken en te dreigen met het trekken van een mes, althans enig (puntig) voorwerp en/of;
- [slachtoffer 2] een steegje in te duwen en/of;
- [slachtoffer 2] (meerdere malen) tegen het lichaam te slaan en/of;
- [slachtoffer 3] bij de kraag te grijpen en/of tegen zijn keel te drukken en/of;
- [slachtoffer 3] dreigend een mes/flessenopener, althans enig (puntig) voorwerp te tonen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding III (09/048090-22):
hij op of omstreeks 7 juli 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] , althans een of meer (andere) bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen die over [locatie 1] reed/reden, opzettelijk van het leven te beroven,
- een stoeptegel, althans een of meer brok(ken)/stuk(ken) steen, vanaf een brug/viaduct over/op [locatie 1] naar beneden heeft gegooid en/of
- heeft laten vallen en/of
- (waardoor) die stoeptegel, althans een of meerdere brok(ken)/ stuk(ken) steen, tegen de voorruit van een op [locatie 1] rijdende personenauto is terecht gekomen en/of
- (vervolgens) in de auto van [slachtoffer 4] (met voornoemde inzittende) is/zijn terecht gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] , althans een of meer (andere) bestuurder(s) en/of inzittenden van motorrijtuigen die over [locatie 1] reed/reden, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een stoeptegel, althans een of meer brok(ken)/stuk(ken) steen, vanaf een brug/viaduct over/op [locatie 1] naar beneden heeft gegooid en/of
- heeft laten vallen en/of
- (waardoor) die stoeptegel, althans een of meerdere brok(ken)/ stuk(ken) steen, tegen de voorruit van een op [locatie 1] rijdende personenauto is terecht gekomen en/of
- (vervolgens) in de auto van [slachtoffer 4] (met voornoemde inzittende) is/zijn terecht gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde in dagvaarding I. Voor het onder 1 primair ten laste gelegde bij dagvaarding I is partiële vrijspraak gevraagd wat betreft het gedeelte ‘in vereniging’. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde in dagvaarding II en het primair tenlastegelegde in dagvaarding III.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I en III ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde bij dagvaarding II gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet wordt ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. De verklaringen van de [getuige] zijn wisselend en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Er is een alternatief scenario dat niet direct strijdig is met de onderzoeksresultaten, namelijk dat ene [naam 1] of [naam 2] degene is die de aangever met de machete heeft geslagen.
Ten aanzien van dagvaarding III heeft de raadsman aangevoerd dat er het medeplegen niet kan worden vastgesteld. Vast staat dat het niet de verdachte was die de steen heeft gegooid. Er is geen ondersteuning voor de verklaring van de [medeverdachte 1] . Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt niet dat de verdachte de desbetreffende steen heeft aangereikt. Integendeel, uit een van deze gesprekken blijkt dat de verdachte zegt dat hij het dit keer niet heeft gedaan. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van het gooien van desbetreffende steen die een poging tot doodslag oplevert, is er onvoldoende bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Dagvaarding I; feit 1 (poging tot doodslag dan wel zware mishandeling)
Vast staat dat op 16 oktober 2022 in Den Haag de aangever betrokken is geweest bij een incident, waarbij hij (onder meer) is geslagen en is aangevallen door iemand met een machete. De vraag die aan de orde is, is of het de verdachte is die de aangever met een dergelijk wapen heeft aangevallen.
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en de [getuige] te twijfelen. In dat verband weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 1] direct na het incident tegen een verpleegkundige die hem behandelde, heeft gezegd wie hem met de machete heeft geslagen. Nadien heeft hij consistent eenzelfde verklaring afgelegd over het gepleegde geweld. Wat betreft de verklaring van [getuige] overweegt de rechtbank dat hij weliswaar wisselende verklaringen heeft afgelegd, maar dat hij in de kern over het gepleegde geweld wel hetzelfde heeft verklaard. De verklaring van [slachtoffer 1] komt bovendien op essentiële punten overeen met de verklaringen van de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige] niet te betrekken bij het bewijs.
Daderschap
De rechtbank stelt op basis van de gebruikte bewijsmiddelen (bijlage I) vast dat er op 16 oktober 2022 een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] heeft plaatsgevonden op [locatie 2] in Den Haag. Daarbij waren ook de medeverdachte, [medeverdachte 3] en de [getuige] aanwezig. Op enig moment is er tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] een woordenwisseling ontstaan. [medeverdachte 3] is tussenbeide gesprongen en heeft [slachtoffer 1] met een vuist in zijn gezicht geslagen. Daarna zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] weggerend. De verdachte, [getuige] en [slachtoffer 1] bleven achter. [slachtoffer 1] is toen met een machete op zijn hoofd geslagen en is vervolgens in elkaar gezakt op de grond. Ook is hij aan zijn ellenboog geraakt met de machete.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte degene is geweest die de machete heeft gebruikt en [slachtoffer 1] daarmee aan zijn hoofd en ellenboog heeft verwond.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] direct na het incident aan zowel het ambulancepersoneel als aan de politie heeft verklaard dat de verdachte degene is geweest die hem met een machete op zijn hoofd heeft geslagen. Hij herkende de verdachte als de zoon van een vriendin van zijn moeder. [slachtoffer 1] heeft dit consistent en gedetailleerd verklaard. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . [getuige] heeft bij de politie gezegd dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] met een tak, waarvan hij denkt dat het een machete is, heeft geslagen. [getuige] kende de verdachte en geeft in zijn verklaring aan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het sowieso niet konden zijn geweest, omdat zij al weg waren. [getuige] benoemt verder dat hij heeft gezien dat de verdachte vier keer heeft geslagen waarbij [slachtoffer 1] twee keer is geraakt. Eén keer op zijn hoofd en één keer op zijn arm.
De verdachte heeft verklaard dat hij op die dag op de plaats van het incident is geweest. Hij heeft echter aangegeven dat hij is weggegaan voordat [slachtoffer 1] met de machete is geslagen. Er was volgens de verdachte nog een ander persoon aanwezig, genaamd [naam 3] / [naam 1] / [naam 2] . Dit zou volgens de verdachte mogelijk de dader geweest kunnen zijn.
De rechtbank acht evenwel deze alternatieve verklaring van de verdachte onvoldoende onderbouwd en ziet voor zijn verklaring geen ondersteuning in dossier. Integendeel, uit het dossier blijkt dat twee getuigen hebben verklaard dat de verdachte [naam 4] wordt genoemd. In een Snapchatbericht tussen een van deze getuigen en het nummer van de verdachte, staat dat de getuige schrijft: ‘zeg je hebt het niet gedaan. We hebben gezegd dat de [naam 1] heet’.
Andere betrokkenen reppen niet over een aanwezige die [naam 2] / [naam 4] / [naam 1] heet.
Het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst over de aanwezigheid van een vierde verdachte genaamd [naam 4] / [naam 2] is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] met de machete op zijn hoofd heeft geslagen.
Medeplegen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier blijkt dat de verdachte zelf de geweldshandelingen heeft verricht zonder dat daar medeverdachten betrokken bij zijn geweest. De rechtbank ziet geen nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen. Er is dus geen sprake van medeplegen. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Poging tot doodslag
De vraag die de rechtbank ten slotte moet beantwoorden is of het handelen van de verdachte valt aan te merken als een poging tot doodslag. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met kracht met een machete op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen waardoor hij op de grond viel. Als gevolg van het slaan met de machete heeft [slachtoffer 1] een forse hoofdwond opgelopen, die gehecht moest worden, een deuk in zijn schedel, terwijl hij tijdens het incident nota bene een pet droeg en een wond op zijn ellenboog. Dit alles duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat met behoorlijke kracht, met een machete, op het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dergelijk geweld is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer fataal geraakt zou worden dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] bestond. De rechtbank acht poging tot doodslag daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
3.3.2
Dagvaarding I; feit 2 (openlijk geweld)
Zoals hierboven overwogen staat voor de rechtbank op basis van het dossier vast dat [medeverdachte 3] met zijn vuist [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en de verdachte – hierna - hem tweemaal met een machete heeft geslagen. De rechtbank overweegt voorts dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] meteen zijn weggerend nadat [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] had geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het dossier onvoldoende vast dat de verdachten over en weer een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld dat zij afzonderlijk hebben gepleegd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de openlijke geweldpleging.
3.3.3
Dagvaarding II (poging tot afpersing)
De rechtbank acht het ten laste gelegde bij dagvaarding II wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij heeft gehoord dat aan een van de slachtoffers werd gevraagd om zijn jas uit te doen. Ook heeft hij verklaard dat de slachtoffers in de steeg zijn geslagen. Bij de politie heeft de verdachte gezegd dat hij tijdens het incident met de medeverdachten samen was en dat één van hen het slachtoffer vastpakte. De verdachte heeft daarop ook het slachtoffer vastgepakt en weggeduwd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op de verklaringen van de verdachte en aangezien er geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het ten laste gelegde bij dagvaarding II:
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 20 maart 2022, met [nummer 1] (p. 16-18);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 19 maart 2022, met [nummer 2] (p. 11-14);
het proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2022, met [nummer 3] (p. 35-41, met bijlagen p. 42-51);
het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 september 2022, met [nummer 4] (p. 132-140);
de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 1 juni 2023.
De hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.3.4.
Dagvaarding III (het gooien met het steen)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd bij dagvaarding III, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het dossier biedt een aantal aanknopingspunten die kunnen wijzen op een bepaalde mate van gezamenlijk handelen van de verdachte en de [medeverdachte 1] , bij het gooien van stenen vanaf een brug boven een autoweg. Zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij beiden stenen vanaf de brug naar beneden hebben gegooid en dat de verdachte hem de bewuste steen heeft aangegeven die door de voorruit van de bestuurster van een auto, [slachtoffer 4] , is gegaan. Een getuige heeft drie jongeren over de balustrade van de brug zien hangen voorafgaand aan het incident. De verdachte is vlak na het incident in de buurt door de politie gecontroleerd en hij heeft ter terechtzitting gezegd dat hij de stenen voor de brug heeft zien liggen. Verder zijn er diverse afgeluisterde telefoongesprekken in het dossier gevoegd, waaruit blijkt dat er niet ‘gesnitched’ moest worden en dat het verhaal van [medeverdachte 1] en de verdachte over het incident hetzelfde moest zijn.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de tapgesprekken weliswaar aanwijzingen geven voor de betrokkenheid van de verdachte, maar dat de inhoud van de gesprekken ook op een andere manier kan worden uitgelegd. Het aangeven van de door [medeverdachte 1] gegooide steen is wel een aanwijzing voor medeplegen. Nu er echter geen steunbewijs is voor de verklaring van [medeverdachte 1] komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het medeplegen van dit feit.
3.4.
De bewezenverklaring
Bewezenverklaard wordt dat:
Dagvaarding I (09/267046-22):
1
hij op 16 oktober 2022 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een machete op zijn hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (09/250292-22):
hij op 19 maart 2022 te Wateringen, gemeente Westland tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een jas,
- [slachtoffer 2]
heeft vastgepakten
gedreigdmet het trekken van een mes en;
- [slachtoffer 2] een steegje in
heeft geduwden;
- [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het lichaam
heeft geslagenen;
- [slachtoffer 3] bij de kraag
heeft gegrepenen tegen zijn keel
heeft gedrukten;
- [slachtoffer 3] dreigend een enig puntig voorwerp
heeft getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 242 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte voorwaardelijk een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaren en met de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan de voorwaarden zoals deze door de Raad voor Kinderbescherming zijn geformuleerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De rechtbank overweegt ten eerste dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige geweldsfeiten, namelijk een poging tot doodslag en een poging afpersing in vereniging. De verdachte heeft [slachtoffer 1] op grove wijze pijn, angst en letsel bezorgd. Uit de op zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] nog steeds fysiek en mentaal kampt met de gevolgen van het handelen van de verdachte.
De slachtoffers bij de poging tot afpersing heeft de verdachte ook angst bezorgd. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten bovendien ook nog lange tijd psychische gevolgen daarvan ondervinden. Tot slot worden door dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. In de zaak met [slachtoffer 1] geldt dat in het bijzonder voor de omwonenden die zich ineens geconfronteerd zagen met een zwaar gewond slachtoffer, voor hun eigen deur.
Wat betreft het mes dat de verdachte bij de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] gebruikte merkt de rechtbank het volgende op. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over dit messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte blijkt dat jongeren op straat messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 april 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in een proeftijd liep bij het plegen van de poging tot doodslag. Bovendien is dit feit kort na deze veroordeling gepleegd.
Pro Justitia rapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het aanvullende rapport van 16 mei 2023, gezamenlijk opgesteld door [naam 5] , GZ-psycholoog en [naam 6] , Kinder- en jeugdpsychiater. Uit het rapport blijkt dat door de beperkingen van het onderzoek (beperkte toestemming voor verstrekken van informatie van referenten en de bewuste procespositie van de verdachte) de persoonlijkheidsontwikkeling en de dynamiek van de verdachte niet volledig in beeld gebracht kunnen worden. Op basis van het onderzoek kan wel worden vastgesteld dat de verdachte een norm-overschrijdende gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties heeft. Daarnaast is geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. De norm-overschrijdende gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bestaan al langer en waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het is evenwel onduidelijk of dit de verdachte heeft beperkt in zijn keuzevrijheid bij de ten laste gelegde feiten. Het is echter onwaarschijnlijk dat de beperking in empathie, het mentaliserend vermogen en de morele achterstand geen enkele rol hebben gespeeld bij het tot stand komen van het ten laste gelegde. Er wordt ingeschat dat het recidiverisico van de verdachte op toekomstig gewelddadig gedrag matig tot hoog is. Behandeling van de gedragsproblematiek is noodzakelijk om de antisociale ontwikkeling te keren en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te stimuleren. Ook is behandeling noodzakelijk om het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag te verminderen. Hoewel er aanknopingspunten zijn om de behandeling in een residentieel kader te laten plaatsvinden, wordt gezien dat een ambulant traject haalbaar en voldoende veilig zou moeten zijn. Er wordt ingeschat dat met een strak kader het recidiverisico voldoende beheersbaar wordt.
Dit kader zal moeten bestaan uit intensieve begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering, elektronisch toezicht en een goede dagbesteding. Van belang daarbij is dat er direct consequenties worden verbonden aan het niet nakomen van afspraken, zodat de verdachte leert dat hij zich aan de voorwaarden moet houden en zich zal moeten inzetten. Met een strak kader kan gewerkt worden aan de intrinsieke motivatie van de verdachte. Behandeling van de verdachte moet binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel plaatsvinden.
Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapport over de verdachte van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 mei 2023. In het rapport van de Raad voor de kinderbescherming wordt aansluiting gezocht bij de bevindingen in de Pro Justitia rapportage. Er wordt geconcludeerd dat het recidiverisico van verdachte hoog is. Hulp gericht op gedragsverandering heeft tot op heden nog niet geleid tot een positieve gedragsverandering en een verlaging van het recidiverisico. De verdachte is gebaat bij hulp in een strak kader en in samenhang met het hoge recidiverisico wordt geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er wordt geadviseerd om daarbij aan de verdachte een meldplicht op te leggen, contactverbod met de medeverdachten en met de slachtoffers, behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, onderwijs volgen tot het behalen van een startkwalificatie, dagbesteding in de vorm van werk, sport en/of hobby, elektronisch toezicht, meewerken met een coach van E25 en houden aan een avondklok. Toezicht op de voorwaarden moet gehouden worden door Jeugdbescherming west Den Haag. De voorwaarden moeten daarbij wel dadelijk uitvoerbaar verklaard worden.
Ter terechtzitting heeft de deskundige, [naam 6] , aanvullend geadviseerd om een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest van de verdachte. Daarnaast is naar voren gebracht dat behandeling van de verdachte voorop staat. De voorwaarden kunnen vrij snel worden gerealiseerd, waaronder de aansluiting van de enkelband op 16 juni 2023 en de dagbesteding vanaf 19 juni 2023. Tot slot heeft de deskundige naar voren gebracht dat het contactverbod ziet op de slachtoffers en medeverdachten in alle drie de dagvaardingen.
Jeugdreclassering Stichting Jeugdbescherming west
De deskundige, [naam 7] , heeft ter terechtzitting verklaard achter de voornoemde adviezen in de Pro Justitia rapportage te staan. Er is dagbesteding geregeld bij 070Watt in afwachting van de aanmelding bij School2Care. Daarnaast is er een coach geregeld en kan behandeling thuis plaatsvinden.
Toerekeningsvatbaarheid
Uit het rapport van de psycholoog en psychiater is gebleken dat de norm-overschrijdende gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat dit wellicht doorwerking heeft gehad bij het handelen van de verdachte ten tijde van de strafbare feiten. De enkele vaststelling hiervan is echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de verdachte bij de bewezenverklaarde strafbare feiten in zijn keuzes als gevolg daarvan werd beperkt. De rechtbank acht de verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder de ernst van de feiten, straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het strafblad van de verdachte, zoals hierboven overwogen, laten meewegen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de datum waarop de enkelband kan worden aangesloten.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de deskundigen hebben geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de PIJ-maatregel, namelijk dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts bestond tijdens het begaan van die feiten een gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte en een ziekelijke stoornis. De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Dat de maatregel dit belang dient is door de deskundigen uitgebreid toegelicht.
Uit de hiervoor genoemde rapportages en verklaringen van de deskundigen op de terechtzitting blijkt dat behandeling noodzakelijk is. Deze behandeling moet volgens de deskundigen plaatsvinden in het strakke kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een ambulant traject wordt vooralsnog als voldoende veilig en haalbaar ingeschat.
De rechtbank zal gelet op dit alles aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. Hierbij geldt dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar aan de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden moet houden, zoals hiervoor genoemd.
De rechtbank overweegt voorts dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van meerdere misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal tevens bevelen dat de aan de PIJ-maatregel verbonden voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Wat de rechtbank betreft, moet er namelijk ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit de aard, het aantal en de ernst van de geweldsfeiten die de verdachte heeft gepleegd (nota bene in een proeftijd). Ook leidt de rechtbank dit af uit het door de psycholoog en de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming vastgestelde recidiverisico (matig tot hoog) en de in dat verband geschetste noodzaak tot het starten van een intensieve behandeling.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Dagvaarding I
[slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. P. van der Geest en wettelijk vertegenwoordigd door [naam 8] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast is om opname van een zogenaamde BEM-clausule in het vonnis verzocht.
Dagvaarding III
[slachtoffer 4] , bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.206,82 bestaande uit € 19.252,32 aan materiële schade en € 8.954,50 aan immateriële schade. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] . Een bedrag van € 5.000,00 is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie eveneens geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering. Het causale verband is voor de schadeposten ‘premieverhoging verzekering’ en ‘EMDR’ voldoende onderbouwd. Voor de schadeposten ‘chiropractie’ en ‘verlies verdienvermogen’ is het vaststellen van de mate van het causale verband niet eenvoudig. De benadeelde partij moet voor die schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Ook voor de immateriële schade geldt dat het vaststellen van het causale verband niet eenvoudig van aard. Een bedrag van € 2.500,00 is toewijsbaar.
De vordering moet hoofdelijk worden toegewezen voor € 3.064,08, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden vanwege de bepleitte vrijspraken. Subsidiair is verzocht de vorderingen voor de immateriële schade te matigen. Met betrekking tot de gevorderde materiële schadeposten van [slachtoffer 4] ‘chiropractie’ en ‘verlies verdienvermogen’ heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de onderbouwing onvoldoende is vast te stellen in hoeverre het causaal verband aanwezig is. Dit moet verder worden onderzocht en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij moet voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 bij dagvaarding I bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het misdrijf blijvend letsel opgelopen in de vorm van een groot litteken bovenop zijn hoofd. Ook volgt uit de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring dat het slachtoffer zwaarwegende psychische gevolgen ondervindt van het feit. Hij heeft doodangsten uitgestaan. Als gevolg daarvan krijgt hij traumabehandeling in de vorm van EDMR en psychomotorische therapie.
De hoogte van de vordering is namens de verdachte betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van € 7.500,00 moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering deels toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 oktober 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bij dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Vergoeding storten op spaarrekening met BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 1] (geboren op 5 mei 2008 te Delft) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
De rechtbank zal [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

8.Vordering tenuitvoerlegging (09/250292-22)

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de werkstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 7 september 2022 gevorderd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte naar voren gebracht dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De toegevoegde waarde ontbreekt omdat de verdachte bij een eventuele oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende dagbesteding heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte beseft dat het niet nakomen van de gestelde voorwaarden consequenties heeft en overweegt dat de werkstraf van 40 uren ook goed is in te passen in de dagbesteding van de verdachte. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 bij dagvaarding I en het bij dagvaarding III ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair bij dagvaarding I en bij dagvaarding II ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven en kwalificeert dit als
Dagvaarding I (09/267046-22):
poging tot doodslag;
Dagvaarding II (09/250292-22):
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
243 (TWEEHONDERDDRIEËNVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en zo lang zij dat willen;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
- [slachtoffer 1] , [geboortedatum 1] ;
- [slachtoffer 2] , [geboortedatum 2] ;
- [slachtoffer 3] , [geboortedatum 3] ;
en met de medeverdachten:
- [medeverdachte 5] , [geboortedatum 6] ;
- [medeverdachte 4] , [geboortedatum 7] ;
- [medeverdachte 2] , [geboortedatum 4] ;
- [medeverdachte 3] , [geboortedatum 5] ;
3. zich gedurende de proeftijd onder behandeling van de Waag of een soortgelijke instelling zal stellen, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen tot het behalen van een startkwalificatie;
5. gedurende de proeftijd constructieve dagbesteding heeft in de vorm van werk, sport en/of hobby;
6. gedurende de proeftijd zal meewerken met een coach van E25 of een soortgelijke instelling;
7. gedurende de proeftijd aanwezig zal zijn op de navolgende [locatie 3] , van maandag tot en met donderdag van 19:00 uur tot 07:00 uur en van vrijdag tot en met zondag van 17:00 tot 07:00 uur, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming West te Den Haag, een gecertificeerde instelling die
jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de
veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
8. ten behoeve van liet vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
9. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan de jeugdreclassering opgedragen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke jeugddetentie;
schadevergoeding
[slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] deels toe tot een bedrag van € 7.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van
[slachtoffer 1](geboren op 5 mei 2008 te Delft) te openen spaarrekening met een
BEM-clausule.
benadeelde partij [slachtoffer 4]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil;
tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde werkstraf, te weten 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 7 september 2022 de kinderrechter in de rechtbank Den Haag in de zaak met parketnummer 09/295621-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 15 juni 2023.