ECLI:NL:RBDHA:2023:8651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
NL22.19698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvragen en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie personen, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig op hun asielaanvragen was beslist. Op 27 oktober 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eisers hebben het beroep niet ingetrokken en willen dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkenen in beroep kunnen gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is voor te late beslissingen op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit betekent dat het beroep van eisers tegen het inwilligend besluit ongegrond is.

Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris in de kosten van eisers moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De rechtbank heeft de beroepen voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, terwijl de proceskostenvergoeding is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19698, NL22.19697, NL22.19696

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , eisers

V-nummer: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun asielaanvragen.
Op 27 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvragen.
Het beroep van eisers wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit.
Eisers willen nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij over gaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eisers hebben gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eisers wilden en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eisers het beroep niet hebben ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eisers gelijk hadden met hun beroep. Dit is om de volgende reden. Eisers wilden met hun
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op hun aanvragen. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eisers geen zin meer. Eisers hebben daarom geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eisers willen dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet),waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20222 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Het beroep dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is daarom ongegrond.
Proceskostenveroordeling
6. Over de vergoeding van de proceskosten die eisers vragen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken, nu het bestreden besluit van 27 oktober 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eisers. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
7. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eisers. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eisers te betalen.
8. De rechtbank stelt de proceskosten van eisers die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
9. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
20 april 2023
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T.

Documentcode: [documentcode]

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.