ECLI:NL:RBDHA:2023:8643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
22/4926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring omtrent gedrag voor taxichauffeur op basis van justitiële antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de minister voor Rechtsbescherming om een verklaring omtrent gedrag (VOG) af te geven aan eiser, die als taxichauffeur wilde werken. De aanvraag voor de VOG werd afgewezen op basis van diverse justitiële antecedenten van eiser, waaronder veroordelingen voor openlijke geweldpleging, snelheidsovertredingen en andere verkeersdelicten. Eiser had eerder een werkstraf en geldboetes opgelegd gekregen, en zijn strafblad bevatte meerdere recente veroordelingen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de justitiële gegevens van eiser een risico voor de samenleving vormden en dat dit in de weg stond aan de afgifte van de VOG. Eiser betoogde dat er geen reëel risico bestond voor de veiligheid van passagiers en dat zijn minderjarige leeftijd ten tijde van de feiten in overweging moest worden genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de gepleegde delicten een belemmering vormden voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank concludeerde dat het belang van de samenleving zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiser, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A.P.N. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder verzocht om afgifte van een VOG om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiser de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (de Beleidsregels). [1] Daarnaast heeft verweerder het specifieke screeningsprofiel chauffeurskaart van toepassing verklaard. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
- eiser is op 26 oktober 2021 veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd is nog van kracht tot 20 december 2023. Deze uitspraak is op 21 december 2021 onherroepelijk geworden;
- eiser is op 21 september 2021 veroordeeld wegens het overschrijden van de maximumsnelheid tot een geldboete van € 820,- subsidiair 16 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden. Deze uitspraak is op 6 oktober 2021 onherroepelijk geworden;
- aan eiser is bij strafbeschikking van 13 april 2021 een geldboete opgelegd van € 140,- wegens op een openbare plaats inbrekerswerktuig vervoeren of bij zich hebben;
- eiser is op 19 januari 2021 veroordeeld wegens gevaarlijk rijgedrag en niet voldoen aan de rijbewijsplicht tot een geldboete van € 450,- subsidiair 9 dagen hechtenis en een voorwaardelijke hechtenis van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd is geëindigd op 6 oktober 2021. Deze uitspraak is op 6 maart 2021 onherroepelijk geworden;
- aan eiser is bij strafbeschikkingen van 13 april 2021, 20 maart 2019, 23 januari 2019 en 14 januari 2019 geldboetes opgelegd van onderscheidenlijk € 140,-, € 250,-, € 250,- en € 340,- wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht;
- eiser is op 18 april 2021, 10 december 2020, 1 september 2020, 7 juli 2020, 19 september 2019 met politie/justitie in aanraking gekomen wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht. Deze zaken staan nog open;
- eiser is op 22 oktober 2018 veroordeeld wegens diefstal in vereniging tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Deze uitspraak is op 6 november 2018 onherroepelijk geworden;
- aan eiser is bij strafbeschikking van 10 april 2018 een geldboete opgelegd van € 115,- wegens op een openbare plaats inbrekerswerktuig vervoeren of bij zich hebben;
- eiser is op 14 juli 2017 in eerste aanleg en op 7 februari 2019 in hoger beroep veroordeeld wegens het veroorzaken van brand tot jeugddetentie van 75 dagen waarvan 34 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd is nog van kracht tot 26 mei 2022. Daarnaast is aan eiser een werkstraf opgelegd van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze uitspraak is op 26 mei 2020 onherroepelijk geworden.
Gelet op de justitiële gegevens en de werkzaamheden die eiser zal uitvoeren, is volgens verweerder voldaan aan het objectieve en subjectieve criterium.
Wat zijn de regels?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt in het kader van het objectieve criterium dat er geen reëel risico bestaat dat hij brand in zijn taxi zal stichten. Er bestaat dan ook geen risico voor het welzijn van zijn passagiers. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit risico er wel zou zijn.
In het kader van het subjectieve criterium betoogt eiser dat verweerder ten onrechte niet de feiten en omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en zijn (minderjarige) leeftijd [2] ten tijde van het plegen bij de beoordeling heeft betrokken. Zo moet de diefstal waarvoor hij in 2018 is veroordeeld worden beschouwd als een jeugdzonde. Ten aanzien van de twee strafbeschikkingen voor het bij zich hebben van inbrekerswerktuigen, stelt eiser dat het enkel ging om wat gereedschap. Wat betreft de brandstichting wijst eiser erop dat de pleegdatum [3] buiten de terugkijktermijn valt en de proeftijd alleen nog van kracht is, omdat de strafzaak pas laat in eerste aanleg en in hoger beroep is behandeld. Verder wijst eiser erop dat er geen risico meer bestaat dat hij zal rijden zonder rijbewijs, omdat hij inmiddels zijn rijbewijs heeft gehaald. Er is dus geen recidivegevaar. Wat betreft het geweldsdelict stelt eiser dat hij hier niet actief bij betrokken was, maar er alleen bij stond. Bovendien is dit feit pas laat door de strafrechter op zitting behandeld. Ten aanzien van de openstaande feiten heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat deze niet op voorhand als licht kunnen worden aangemerkt, omdat hij hiervoor gedagvaard wordt. In de vergelijkbare wel afgedane zaken heeft hij immers telkens maar een kleine boete gekregen. Eiser betoogt dat de gevolgen van de weigering hem een VOG te verlenen onevenredig zijn tot de met het besluit te dienen doelen. Hij heeft zijn taxi-opleiding afgerond en wil zo snel mogelijk aan de slag gaan. Hij is er van doordrongen dat hij geen overtredingen meer dient te begaan. Hij heeft geen enkel zicht op andere banen, omdat hij daarvoor geen opleiding heeft genoten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom meer gewicht wordt toegekend aan de afwezigheid van tijdsverloop en het aantal delicten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het objectieve criterium.
5. De beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan, houdt een objectieve toets in. Verweerder moet bezien of de gepleegde (relevante) feiten, op zichzelf en los van de persoon van de aanvrager, een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie zouden verhinderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser gepleegde delicten in de weg staan aan afgifte van de VOG. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser gepleegde verkeersdelicten, indien herhaald in de functie van taxichauffeur, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van zijn passagiers en andere weggebruikers. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat een snelheidsovertreding bij uitstek niet te verenigen is met de functie van taxichauffeur. Hetzelfde geldt voor het rijden zonder rijbewijs. Voorts is eiser in aanraking gekomen met justitie wegens een geweldsdelict, een vermogensdelict en brandstichting. Dit levert een risico op voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers en voor de veiligheid van hun eigendommen. De omstandigheid dat er volgens eiser geen reëel recidivegevaar is, maakt niet dat niet wordt voldaan aan het objectieve criterium, nu dit bij de beoordeling van het objectieve criterium niet relevant is.
Het subjectieve criterium.
6. Nu moet worden aangenomen dat aan het objectieve criterium is voldaan, was verweerder in zoverre gehouden de VOG te weigeren. De vraag die voorligt is of verweerder op grond van de omstandigheden van het geval toch de gevraagde VOG had moeten verstrekken. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium betrekt verweerder in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop, de hoeveelheid antecedenten en de minderjarige leeftijd ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
7. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat ten aanzien van de terugkijktermijn en het tijdsverloop wordt gekeken naar de datum van de eerste veroordeling. Dit is alleen anders als tussen de pleegdatum en de eerste veroordeling meer dan twee jaar is verstreken. In dat geval gaat verweerder uit van de pleegdatum. Dit is aan de orde voor het meest recente feit, het geweldsdelict, aangezien deze is gepleegd op 1 mei 2019. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van het bestreden besluit, gelet op de terugkijktermijn van vijf jaar, onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Ook ten aanzien van de andere veroordelingen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende tijdsverloop is. Voorts heeft verweerder de hoeveelheid antecedenten ten nadele van eiser mogen betrekken. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de meest recente antecedenten zwaarder meewegen dan de minder recente antecedenten. En juist ten aanzien van de recentere antecedenten, zijnde de geweldpleging, snelheidsovertreding en gevaarlijk rijgedrag, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze vergrijpen, gelet op de hoogte van de opgelegde straffen, eiser niet licht zijn aangerekend. De enkele stelling van eiser dat hij geen rol heeft gespeeld bij de geweldpleging, valt daarmee niet te rijmen. Voorts heeft verweerder er in redelijkheid op gewezen dat met name de verkeersdelicten zich niet verenigen met het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. De stelling van eiser dat er geen recidivegevaar is, omdat hij inmiddels zijn rijbewijs heeft en zich bewust is van de gevolgen, maakt niet dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Verweerder heeft zich daartoe in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser ook na het verkrijgen van een rijbewijs een verkeersdelict heeft begaan. Zijn rijbevoegdheid is hem daardoor voor twee maanden ontzegd. In een dergelijke situatie kan eiser nog steeds soortgelijke delicten, zoals het rijden zonder rijbewijs, begaan. Ook de openstaande zaken wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht heeft verweerder ten nadele van eiser mogen meewegen. Het OM heeft immers aanleiding gezien geen strafbeschikkingen meer aan eiser op te leggen, maar om hem te dagvaarden. Voor zover eiser heeft gesteld dat de gepleegde feiten moet worden gezien als jeugdige onbezonnenheid, overweegt de rechtbank dat eiser zowel als minderjarige als meerderjarige meerdere feiten heeft gepleegd en dat hij na de eerste veroordelingen en strafbeschikkingen een gewaarschuwd mens was. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden in het nadeel van eiser meewegen. Verder heeft verweerder bij de beoordeling betrokken dat eiser alleen de taxi-opleiding heeft gevolgd en vreest in een uitkeringssituatie terecht te komen als hij niet als taxichauffeur kan gaan werken. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser zijn ouders financieel wil ondersteunen en dat hij heeft geleerd van zijn fouten. Verweerder heeft deze belangen evenwel minder zwaar mogen wegen dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Eiser kon van tevoren weten dat hij een VOG nodig zou hebben om als taxichauffeur te kunnen werken. Verder valt niet in te zien waarom eiser, gezien de grote behoefte aan arbeidskrachten, niet een andere baan zou kunnen vinden, waar hij geen VOG voor nodig heeft.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in te gaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de brandstichting, het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen en de diefstal.
Conclusie.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
(…).
Beleidsregels VOG-NP-RP-2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Politiegegevens van de politie
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.2. Uitgangspunten terugkijktermijn
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten.
(…).
Paragraaf 3.1.3 Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.4 Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

Voetnoten

1.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620).
2.Eiser is geboren op 21 juli 2000.
3.Pleegdatum is 7 mei 2016.