ECLI:NL:RBDHA:2023:8613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.7206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en afweging van lichter middel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigden, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het gebruik van medicatie en de aanwezigheid van een zwangere vriendin in Spanje. Eiser betoogde dat deze omstandigheden hadden moeten leiden tot de toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden voldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling effectief konden worden toegepast. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser medische zorg kan ontvangen in het detentiecentrum en dat hij niet heeft aangetoond dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende kenbaar alle omstandigheden heeft meegewogen bij de vraag of met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Zo heeft eiser aangegeven dat hij medicatie gebruikt zoals slaapmiddelen en pijnstilling en dat hij veel stress heeft. Verder heeft eiser een zwangere vriendin in Spanje, waar hij graag naartoe wil. Die omstandigheden heeft de staatssecretaris onvoldoende meegewogen, aldus eiser. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris deze omstandigheden wel voldoende heeft meegewogen stelt eiser zich op het standpunt dat dat had moeten leiden tot toepassing van een lichter middel.
2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft alle door eiser genoemde omstandigheden voldoende kenbaar bij de afweging omtrent het lichter middel betrokken. Zo is meegewogen dat sprake is van medische omstandigheden, maar dat eiser daarvoor medische zorg kan krijgen in het detentiecentrum. Dat de staatssecretaris niet elke medische omstandigheid apart heeft benoemd, maakt niet dat de staatssecretaris daarmee een onvoldoende kenbare afweging heeft gemaakt. Ook de omstandigheid dat eiser een vriendin heeft in Spanje heeft de staatssecretaris voldoende kenbaar betrokken. Zo staat in de maatregel van bewaring dat die omstandigheid niet maakt dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is, omdat de kans te groot is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Anders dan eiser stelt kan de staatssecretaris bij die afweging juist verwijzen naar het onttrekkingsrisico, omdat het belang van eiser om niet in bewaring te worden gesteld moet worden afgewogen tegen het belang van de staatssecretaris om dat wel te doen.
2.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft daar terecht bij betrokken dat voor eiser medische zorg voorhanden is in het detentiecentrum en dat als die zorg niet voldoende kan worden gegeven, eiser kan worden overgeplaatst naar bijvoorbeeld een regulier ziekenhuis. Zoals de staatssecretaris op zitting ook terecht heeft gesteld, heeft eiser verder niet met (medische) documenten aangetoond detentieongeschikt te zijn.
3. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank ook geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet langer is voldaan. [1]
4. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.