In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigden, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het gebruik van medicatie en de aanwezigheid van een zwangere vriendin in Spanje. Eiser betoogde dat deze omstandigheden hadden moeten leiden tot de toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden voldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling effectief konden worden toegepast. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser medische zorg kan ontvangen in het detentiecentrum en dat hij niet heeft aangetoond dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.