ECLI:NL:RBDHA:2023:8604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/09/646617 / JE RK 23-840 en C/09/646830 / JE RK 23-874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in het kader van vakantieverdeling

Op 8 mei 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De vader had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 11 april 2023, die hem verplichtte de vakantieverdeling van de moeder te volgen, vervallen te verklaren. Hij stelde dat de aanwijzing te laat was gegeven en dat hij hierdoor niet in staat was om rekening te houden met de vakantieverdeling. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de communicatie tussen de ouders niet verbeterd was en de kinderen nog steeds belast werden met volwassenenzaken.

De kinderrechter oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks dat dit niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De kinderrechter concludeerde dat de schriftelijke aanwijzing niet op de juiste wijze was gegeven, aangezien de vader niet tijdig was geïnformeerd over de vakantieverdeling. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen en verlengde de ondertoezichtstelling tot 12 mei 2024, omdat de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig waren en de ouders onvoldoende in staat waren om de benodigde zorg te accepteren. De kinderrechter benadrukte dat de inzet van hulpverlening noodzakelijk blijft om de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/09/646617 / JE RK 23-840 en C/09/646830 / JE RK 23-874
Datum uitspraak: 8 mei 2023
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing en verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak naar aanleiding van het verzoek van

[de man01] ,

hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en in de zaak naar aanleiding van het verzoek van

de Raad voor de Kinderbescherming, Haaglanden,

hierna te noemen de Raad,
betreffende de minderjarigen
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2013 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt ten aanzien van beide verzoeken als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
De kinderrechter merkt
de vaderaan als belanghebbende ten aanzien van het verzoek van de Raad.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek van de vader met bijlagen van 25 april 2023, ingekomen bij de griffie op 28 april 2023;
  • de toetsing van de Raad op het voorgenomen besluit tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van 26 april 2023, ingediend door de gecertificeerde instelling en ingekomen bij de griffie op 1 mei 2023;
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 3 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 3 mei 2023.
Op 8 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaken gecombineerd ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • de vader;
  • de moeder;
  • [naam01] namens de Raad;
  • [naam02] namens de gecertificeerde instelling.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige01] apart door de kinderrechter gehoord.

De feiten

  • De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
  • [minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij hun moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 mei 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd tot 12 mei 2023. Bij die beschikking is een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen.
  • De gecertificeerde instelling heeft de vader op 11 april 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de vader het voorstel van de moeder voor de verdeling van de meivakantie moet volgen en dat de vader bij het niet nakomen van die afspraken een financiële vergoeding dient te betalen aan de moeder van 2000 euro.

De verzoeken

De vaderverzoekt de schriftelijke aanwijzing van 11 april 2023 vervallen te verklaren. Aan dat verzoek legt de vader onder meer ten grondslag dat de vakantieverdeling niet tijdig en dus niet conform de beschikking van 18 februari 2022 aan de vader bekend is gemaakt. Uit die beschikking volgt namelijk dat de moeder de verdeling voor vakanties die langer duren dan een week uiterlijk drie maanden vóór die betreffende vakantie aan de vader mededeelt, dus in dit geval vóór 24 januari 223. Dat is niet gebeurd en ook de schriftelijke aanwijzing hierover is te laat gegeven. De vader kon daardoor geen rekening meer houden met de vakantieverdeling, omdat hij al een vakantie had gepland met zijn gezin. Verder is in de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing niet gesproken over een financiële sanctie.
De Raadverzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Aan dat verzoek legt de Raad ten grondslag dat zij niet instemt met het besluit van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling te beëindigen en geen verlengingsverzoek in te dienen. De Raad constateert dat het niet is gelukt de communicatie tussen de ouders te verbeteren waardoor de kinderen nog steeds belast worden met volwassenenzaken. De Raad realiseert zich dat een ondertoezichtstelling niet bedoeld is als communicatiemiddel tussen ouders, maar voorziet dat de kinderen vaker ingezet gaan worden om de problemen tussen de ouders op te lossen als er geen maatregel geldt. In die zin is het beëindigen van de ondertoezichtstelling nog schadelijker. Zij komen dan alleen maar meer in een loyaliteitsconflict terecht. De Raad vindt daarom dat binnen het kader van de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] (opnieuw) moet worden bekeken op welke manier de kinderen buiten de strijd van de ouders kunnen worden gehouden en in welk kader de hulpverlening vervolgd dient te worden.

Het standpunt van de belanghebbenden

De gecertificeerde instellingheeft ter zitting verklaard dat de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar is omdat de vader nergens aan wil meewerken. De problemen die de ouders over en weer ervaren vanwege onmin naar elkaar kunnen niet worden opgelost binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Geprobeerd is om afspraken over de zorgverdeling duidelijk vast te laten leggen, maar de regeling die door de rechtbank is bepaald op 18 februari 2022 laat nog teveel ruimte over voor onduidelijkheid. Ouders moeten daarvoor namelijk nog steeds communiceren maar de vader weigert direct contact met de moeder. Omdat de ondertoezichtstelling niet doelmatig meer is wilde de gecertificeerde instelling hun betrokkenheid beëindigen.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing is toegelicht dat de meivakantie niet is verlopen zoals uit die aanwijzing volgt. De jeugdbeschermer meent alles op tijd te hebben gestuurd naar de vader. Aangezien de vader contact weigert met de moeder, worden alle berichten van de moeder via de jeugdbeschermer naar de vader gestuurd, soms met nog een brief er achteraan. Of dit de vader dan ook goed bereikt is niet duidelijk.
De moederheeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Zij vindt de ondersteuning in de communicatie met de vader prettig, aangezien afspraken over de zorgverdeling de vader anders niet bereiken, omdat hij alle communicatie blokkeert. De moeder vreest dat als die ondersteuning er niet meer is de kinderen nog vaker teleurgesteld worden door de vader.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing, althans de afspraken over de vakantieverdeling, heeft de moeder toegelicht dat zij afhankelijk is van een wisselend werkrooster en dat zij daarom drie maanden van te voren de vakanties kan verdelen. Zij laat dit aan de vader weten maar aangezien hij haar heeft geblokkeerd ontvangt hij dat niet. Daarom stuurt ze het ook naar de jeugdbeschermer. Ze wil het niet per post sturen naar de vader, dan staat niet vast dat hij het ontvangen heeft. Bij een emailbericht ligt dat wel vast.
De vadervindt dat de ondertoezichtstelling beëindigd moet worden. De ondersteuning van de gecertificeerde instelling is namelijk eenzijdig en aan de kant van de moeder. Er wordt ook niet transparant gecommuniceerd.

De beoordeling

Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing

Hoewel het verzoek van de vader niet binnen twee weken na toezending of uitreiking van de schriftelijke aanwijzing (11 april 2023) ter griffie van deze rechtbank is ingediend (28 april 2023), is de kinderrechter van oordeel dat de vader niettemin ontvankelijk is in zijn verzoek nu redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij in verzuim is geweest. Daarbij weegt de kinderrechter mee dat de vader heeft aangegeven de schriftelijke aanwijzing pas later te hebben ontvangen en dat is niet weersproken. De kinderrechter stelt vast dat ten aanzien van de overige onderdelen van de schriftelijke aanwijzing aan de ontvankelijkheidsvereisten van het verzoek is voldaan.
Vervolgens wordt toegekomen aan de inhoudelijke toetsing van het besluit, waarbij de eerste vraag is of de gecertificeerde instelling, gelet op het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), de bevoegdheid toekwam de schriftelijke aanwijzing te geven. Deze toets dient ook los van hetgeen partijen hebben aangedragen, dus ambtshalve, te worden uitgevoerd en op basis van de feiten en omstandigheden op het moment van beoordelen (ex nunc).
De kinderrechter stelt vast dat de schriftelijk aanwijzing is gegeven ter uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling en de verzorging en opvoeding van de minderjarigen betreft. In dat verband is relevant dat de schriftelijke aanwijzing in feite een uitwerking is van de beschikking van 18 februari 2022 waarin is bepaald dat de moeder de verdeling van de vakanties bepaalt. Daar de ouders niet in staat zijn gebleken om rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren is de gecertificeerde instelling genoodzaakt om, ter uitvoering van haar taak zoals bedoeld in artikel 1:262 BW, in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] informatie over de zorgregeling van de ene ouder (de moeder) aan de andere ouder (de vader) door te geven. Idealiter zou de jeugdbeschermer niet moeten dienen als communicatiemiddel, maar de kinderen zouden niet de dupe moeten worden van de miscommunicatie of daarvoor moeten worden ingezet. Dat is nog schadelijker, zoals de Raad ook heeft aangegeven.
Wel is de kinderrechter van oordeel dat de bevoegdheid van het opleggen van een financiële sanctie bij niet-nakoming van een schriftelijke aanwijzing niet aan de gecertificeerde instelling toekomt. De gecertificeerde instelling heeft de mogelijkheid om de kinderrechter te verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en hierbij een door de wet toegelaten civielrechtelijk dwangmiddel zoals een dwangsom te verzoeken om naleving van de aanwijzing te realiseren (artikel 1:263, derde lid, BW). Indien de gecertificeerde instelling voornemens is naast de bekrachtiging tevens een dwangsom te verzoeken bij de kinderrechter, dan dient zij dit bij de vooraankondiging uit hoofde van zorgvuldigheid eveneens te vermelden, zodat degene tot wie de schriftelijke aanwijzing zich richt volledig geïnformeerd is over de (mogelijke) gevolgen van het niet naleven van de aanwijzing.
Verder merkt de kinderrechter ook op dat de meivakantie inmiddels voorbij is. Alleen al om die reden is er geen belang meer bij het in stand laten van de schriftelijke aanwijzing en kan deze vervallen worden verklaard.
Desalniettemin zal de kinderrechter ook de vraag beantwoorden of de gecertificeerde instelling de bevoegdheid op een juiste manier heeft aangewend. Bij de beoordeling wordt geen volle maar een marginale toets gehanteerd. Toetsing vindt plaats aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en alleen aan de hand van de in het verzoek om vervallenverklaring in dat verband aangedragen gronden.
Naar het oordeel van de kinderrechter staat vast dat de vader niet tijdig is geïnformeerd over de meivakantieverdeling. Uit de beschikking van 18 februari 2022 volgt dat de verdeling uiterlijk drie maanden voor de betreffende vakantie aan de vader wordt medegedeeld. Hiermee is rekening gehouden met zowel het wisselende werkrooster van de moeder als de wens van de vader om tijdig te worden geïnformeerd. De gecertificeerde instelling noch de moeder heeft aangetoond dat de vader wel tijdig is geïnformeerd.
Voorgaande leidt tot de beslissing dat de schriftelijke aanwijzing van 11 april 2023 vervallen zal worden verklaard.

Verlenging ondertoezichtstelling

De kinderrechter stelt vast dat de gecertificeerde instelling voornemens was de ondertoezichtstelling te beëindigen en de Raad heeft verzocht dit voornemen te toetsen, zoals volgt uit artikel 1:265j, eerste lid, BW. De Raad heeft met het besluit tot niet-verlenging niet ingestemd en de kinderrechter op grond van artikel 1:260, tweede lid, BW verzocht de ondertoezichtstelling alsnog te verlengen.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd.
De kinderrechter is namelijk van oordeel dat de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] en [naam] nog onverminderd aanwezig zijn en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg te accepteren die nodig is om die bedreigingen te doen wegnemen. [minderjarige01] en [minderjarige02] worden nog steeds blootgesteld aan de strijd tussen de ouders omdat het de ouders niet lukt op een behoorlijke en neutrale wijze met elkaar te communiceren. De vader miskent dat een minimale vorm van directe communicatie tussen de ouders in het belang van de kinderen noodzakelijk is door de moeder op alle mogelijke manieren in communicatiemogelijkheden te blokkeren. Bovendien zorgt hij er op deze manier voor dat de beschikking van 18 februari 2022 niet zonder derde partij effectief kan worden uitgevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen niet weten waar zij aan toe zijn, dat contactmomenten met hun vader soms niet door kunnen gaan en dat zij zelf betrokken worden bij de uitvoering van de zorgregeling. Zonder verandering in deze situatie kunnen de kinderen jarenlang klem blijven zitten tussen de ouders. Op die manier kan de ondertoezichtstelling niet zorgvuldig worden beëindigd.
Deze gang van zaken is ook in voorgaande beschikkingen veelvuldig aan de orde gesteld en de conclusie is dan ook dat inzet van hulpverlening (nog) niet tot een gewenst resultaat heeft geleid, met name omdat voor het verbeteren van gezamenlijk ouderschap de inzet, motivatie en verantwoordelijkheid van beide ouders noodzakelijk is. De kinderrechter heeft daarom afgewogen of de ondertoezichtstelling nog een doel dient die het ingrijpen in het familie- en gezinsleven nog rechtvaardigt. De kinderrechter is van oordeel dat dit wel het geval is en dat de ondertoezichtstelling in ieder geval de zwaarwegende belangen van [minderjarige01] en [minderjarige02] dient. De kinderrechter ziet in het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval nog een taak voor de gecertificeerde instelling weggelegd om een praktische oplossing te bedenken voor een uitvoerbare zorgregeling zonder tussenkomst van een derde partij. Er zal opnieuw kritisch gekeken moeten worden naar de formulering en uitvoerbaarheid van de thans geldende regeling.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 11 april 2023 vervallen;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] tot 12 mei 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te sturen aan:
  • de Raad;
  • de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023 door
mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier, en op schrift gesteld op 31 mei 2023.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.
Tegen de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.