ECLI:NL:RBDHA:2023:8603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL22.26882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inkomensgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die als familie- of gezinslid bij een referent in Nederland wilde verblijven. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van de overgelegde inkomensgegevens van de referent. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet in staat is het griffierecht te betalen en heeft om vrijstelling gevraagd, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inkomensgegevens van de referent niet betrouwbaar zijn en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan deze gegevens geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verschillende arbeidsovereenkomsten van de referent en de inconsistenties in de overgelegde salarisstroken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan, wat betekent dat de aanvraag om de mvv terecht is afgewezen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26882
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Orhan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2022 heeft verweerder de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] (hierna: referent), afgewezen.
Namens eiseres is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 23 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft gesteld dat zij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft zij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiseres geen griffierecht te betalen voor het beroep.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen waarde wordt gehecht aan de inkomensgegevens van referent zodat niet is aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat referent geen (legale) arbeid heeft verricht waarvoor de vereiste premies en belastingen worden afgedragen. Uit het interne administratiesysteem van de overheid is gebleken dat het
dienstverband van referent bij B.V. [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) niet is aangemeld bij de Belastingdienst en uit informatie van de Belastingdienst is gebleken dat er door het bedrijf over 2022 geen omzet is aangegeven en dat het bedrijf geen personeel in dienst heeft. Er is daarom geen sprake van zelfstandig verworven inkomen.
3. Eiseres voert aan dat referent structureel maandelijks voldoende inkomen ontvangt wat blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Referent kan in zijn levensonderhoud voorzien en hij heeft geen beroep gedaan op voorzieningen van de Nederlandse Staat. Uit het arrest Chakroun1 volgt dat niet alleen de hoogte van het inkomen van belang is, maar dat een concrete beoordeling moet plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de
individuele omstandigheden van referent. Verder stelt eiseres dat volgens het Unierecht de herkomst en rechtmatigheid van de inkomsten niet leidend en zodoende niet relevant zijn. Eiseres wijst daarbij op de arresten van het Hof met zaaknummers C-93/182 en C-302/183.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat referent bij de aanvraag om een mvv een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 1 mei 2021 heeft overgelegd met [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ), getekend op 26 april 2021. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van één jaar en eindigt op 28 februari 2022. Referent heeft bij de aanvraag een tweede arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] overgelegd voor onbepaalde tijd met ingang van 1 maart 2021, getekend op 30 juli 2021. In bezwaar heeft eiseres op 1 maart 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [bedrijf 2] overgelegd met ingang van 1 augustus 2021. De eerdere datum was volgens haar per abuis op 1 maart 2021 gesteld. Op 9 november 2021 heeft eiseres een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 september 2022 overgelegd tussen referent en [bedrijf 1] . Blijkens deze arbeidsovereenkomst gaat referent bij dit bedrijf werkzaamheden als chauffeur verrichten.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de overgelegde inkomensgegevens geen waarde kan worden gehecht. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat op de overgelegde salarisstroken over de periode van mei 2021 tot en met juli 2021 staat dat referent sinds 1 februari 2021 werkzaam is voor [bedrijf 2] wat niet overeenkomt met de (verschillende) data in de overgelegde arbeidsovereenkomsten. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat uit informatie in het interne administratiesysteem van de overheid is gebleken dat het dienstverband bij [bedrijf 2] twee keer is aangemeld bij de Belastingdienst, één keer voor bepaalde tijd en één keer voor onbepaalde tijd. Opmerkelijk is dat bij het contract voor onbepaalde tijd enkel voor de maanden oktober, november en december 2021 inkomen staat vermeld. Bij het contract voor bepaalde tijd staan de recentere loonbetalingen tot en met het einde van het dienstverband in augustus 2021 (naar de rechtbank begrijpt augustus 2022) vermeld. Dit blijkt ook uit het door eiseres op 19 december 2022 overgelegde ‘Printversie verzekeringsbericht’ van 19 december 2022. Verder blijkt uit de gegevens uit Suwinet en het hiervoor genoemde verzekeringsbericht dat referent ook in maart en april 2021 salaris zou moeten hebben ontvangen van [bedrijf 2] terwijl blijkens de overgelegde arbeidsovereenkomsten zijn dienstverband (voor bepaalde tijd) pas inging in mei 2021.
1. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 maart 2010, C-578/08, ECLI:EU:C:2010:117.
2 Het arrest van het Hof van 2 oktober 2019, Bajratari, C-93/18, ECLI:EU:C:2019:809.
3 Het arrest van het Hof van 3 oktober 2019, X. tegen België, C-302/18, ECLI:EU:C:2019:830.
Verder heeft verweerder bij zijn standpunt in aanmerking mogen nemen dat uit informatie van de Belastingdienst is gebleken dat er sinds het tweede kwartaal van 2021 en in 2022 door het bedrijf geen omzet is aangegeven zodat het niet mogelijk is dat salaris aan referent wordt uitbetaald. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat niet is gebleken dat er loonheffing is afgedragen door [bedrijf 2] . Over het verzekeringsbericht heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat hieruit enkel blijkt dat er loon uitbetaald zou zijn, maar niet dat de vereiste premies ook daadwerkelijk zijn afgedragen. Verder blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat referent steeds een vast maandinkomen krijgt overgemaakt (€ 1.680,-) welk bedrag niet overeenkomt met de bedragen op enkele loonstroken. Zo blijkt uit de bankafschriften dat referent bijvoorbeeld in de maanden mei tot en met september 2021 elke maand € 1.680,- heeft ontvangen op zijn bankrekening terwijl op de loonstroken over de maanden mei 2021 en augustus 2021 tot en met december 2021, een bedrag van € 1.680,17 als (netto) loon staat vermeld en op de loonstroken over de maanden juni en juli 2021 een bedrag van € 1.685,28. De enkele - niet nader
onderbouwde - stelling dat dit volgens de boekhouder te maken heeft met premies en berekeningen acht de rechtbank een onvoldoende verklaring voor deze verschillen. Daar komt nog bij dat referent in oktober 2021 (naast het netto salaris van € 1.680,-) op
8 oktober 2021, 20 oktober 2021 en op 26 oktober 2021 nog bedragen van respectievelijk
€ 300,-, € 100,- en € 998,- op zijn bankrekening heeft ontvangen van [bedrijf 2] . De stelling dat referent deze bedragen heeft ontvangen als voorschot op zijn salaris, acht de rechtbank niet aannemelijk omdat hij naast deze bedragen in die maand ook het vaste bedrag van € 1.680,- aan loon heeft ontvangen. Dat het een lening was van zijn werkgever die hij contant heeft terugbetaald, zoals referent ter zitting heeft gesteld, is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank daar evenmin vanuit kan gaan.
6. In bezwaar heeft referent een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overgelegd met ingang van 1 september 2022 bij de [bedrijf 1] . Referent gaat blijkens deze overeenkomst bij dit bedrijf werkzaamheden als chauffeur verrichten. Over deze inkomensgegevens heeft verweerder zich eveneens niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hieraan geen waarde kan worden gehecht. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat [bedrijf 1] is gevestigd op hetzelfde adres als
[bedrijf 2] en dat beide bedrijven worden vertegenwoordigd door de heer [A] . Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting niet overeenkomen met hetgeen in de arbeidsovereenkomst staat. Referent heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat zijn werkzaamheden bestaan uit het sorteren en scannen van producten, dat hij voornamelijk binnen werkt en soms meerijdt naast een nieuwe chauffeur om hen het werk te leren. Dit terwijl in de arbeidsovereenkomst staat dat referent in dienst treedt als chauffeur. Tijdens de hoorzitting is hiernaar gevraagd maar referent heeft niet kunnen uitleggen waarom dit in zijn contract staat. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat referent ook niet weet in welke auto hij rijdt, hoeveel collega’s hij heeft en dat zijn verklaring over de werktijden niet klopt met wat daarover in het arbeidscontract staat. Verder heeft verweerder erop mogen wijzen dat in de arbeidsovereenkomst staat dat referent recht heeft op 8% vakantiegeld, jaarlijks uit te betalen in de maand mei terwijl uit de overgelegde loonstroken van september en
oktober 2022 blijkt dat het vakantiegeld maandelijks wordt uitbetaald.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat aan de overgelegde inkomensgegevens geen waarde kan worden gehecht zodat niet is aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.
8. Dit standpunt van verweerder kan de afwijzing van de aanvraag om een mvv zelfstandig dragen. De rechtbank zal daarom niet ingaan op het subsidiaire standpunt van verweerder zoals weergegeven onder 2. en dus ook niet op de gronden die eiseres daartegen heeft aangevoerd waaronder haar beroep op de arresten Chakroun, Bajratari en X. tegen België.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.