ECLI:NL:RBDHA:2023:860
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, waarbij het UWV zijn arbeidsongeschiktheid op 77,94% had vastgesteld. Eiser was eerder werkzaam als vestigingsdirecteur en had zich ziekgemeld na een ongeval. Het UWV had in eerste instantie een lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn psychische en fysieke klachten niet in staat was om te solliciteren of werk te verrichten.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV zorgvuldig onderzocht en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek adequaat was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante informatie verzameld en de beperkingen van eiser correct vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiser en dat er geen sprake was van excessief ziekteverzuim. Eiser's argumenten over zijn huidige ongeschiktheid voor werk werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd, aangezien de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd moet zijn op objectieve medische gegevens.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op 12 oktober 2020 in staat was om arbeid te verrichten binnen de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een hogere uitkering. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de subjectieve ervaringen van de eiser, maar op objectieve medische gegevens en de geldende wet- en regelgeving.