ECLI:NL:RBDHA:2023:8585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL22.1222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van verklaringen in het kader van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres centraal stond. Eiseres, afkomstig uit Gaza, had een asielaanvraag ingediend op basis van haar afvalligheid van de islam en de vrees voor eerwraak. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over haar asielrelaas niet geloofwaardig waren. De rechtbank baseerde zich op eerdere uitspraken en de noodzaak voor verweerder om onderzoek te doen naar de authenticiteit van documenten die eiseres had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij kort voor haar asielaanvraag bijstand van de UNRWA had ontvangen, en dat haar verklaringen over mishandelingen door haar echtgenoot en de gevolgen daarvan niet overtuigend waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de situatie van eiseres niet verandert. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in Gaza niet zodanig zijn dat eiseres een reëel risico loopt op vervolging of schending van haar mensenrechten bij terugkeer. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, die door de verweerder moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.1222 RECTIFICATIE p. 13

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Coenen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 21 juli 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in het kader van een zorgvuldige besluitvorming alsnog onderzoek zal moeten laten doen door het Bureau Documenten naar de authenticiteit van het stempel op de kopie conform origineel van het verzoek tot echtscheiding.
Omdat eiseres niet (meer) beschikt over het origineel van dit document heeft verweerder op 5 oktober 2022 laten weten dat hij daardoor geen authenticiteitsonderzoek kan laten doen naar het stempel op dit document.
Op 17 oktober 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om schriftelijk te reageren op een aantal punten en heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om de zogenaamde ‘Service Query’ van de UNRWA te overleggen.
Verweerder en eiseres hebben beiden op 14 november 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op een nadere zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij zij hierna uitdrukkelijk anders overweegt.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder onderzoek zal moeten laten doen door het Bureau Documenten naar de authenticiteit van het stempel op de kopie conform origineel van het verzoek tot echtscheiding. Gelet op dit in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
3. De rechtbank beoordeelt vervolgens of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten. Daarbij betrekt de rechtbank verweerders aanvullende motivering in het verweerschrift.
Goede procesorde
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres kort voor de zitting op
23 maart 2023 - omvangrijke - nadere stukken heeft geplaatst in het digitaal dossier. Eiseres had deze stukken veel eerder kunnen en moeten overleggen. Dit geldt te meer nu eiseres ter zitting niet heeft kunnen uitleggen waarom dit niet eerder aan het dossier is toegevoegd. De enkele stelling dat haar standpunt een nadere toelichting behoefde is daartoe onvoldoende.
De rechtbank zal deze stukken daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten. De rechtbank gaat wel in op het verzoek van eiseres om prejudiciële vragen te stellen met betrekking tot de uitleg van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag.
Over artikel 1 D van het Vluchtelingenverdrag
5. Eiseres voert aan dat verweerder zijn standpunt dat eiseres niet kort voor haar vertrek of kort vóór het indienen van haar asielaanvraag daadwerkelijk bijstand van UNRWA heeft genoten onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit haar verklaringen blijkt dat zij tot haar vertrek bijstand heeft gehad van de UNRWA. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verklaringen van 6 juni 2022 en van 27 oktober 2022 van de UNRWA overgelegd. Eiseres heeft verder een - ongedateerde - notitie overgelegd van Vluchtelingenwerk getiteld ‘notitie prejudiciële vragen reikwijdte in- en uitsluitingsgrond art. 12 lid 1 sub a DRi’ en geeft de rechtbank in overweging om de daarin genoemde prejudiciële vragen te stellen.
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak voor het antwoord op de vraag of de vreemdeling binnen de reikwijdte van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag dan wel de eerste dan wel tweede volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn valt, niet zozeer doorslaggevend is of hij is geregistreerd bij de UNRWA, maar vooral of hij kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen.1 In de uitspraak van 23 maart 20222 heeft de ABRvS geoordeeld dat het arrest van het Hof van Justitie van 3 maart 20223 geen verandering brengt in de door haar gehanteerde lijn. De ABRvS heeft dit in haar uitspraken van 20 april 2022 en 9 november 2022 bevestigd. De rechtbank ziet in de door Vluchtelingenwerk in haar notitie genoemde argumenten dan ook geen aanleiding om
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van de uitspraak van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1129, bevestigd in de uitspraak van
9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3202.
3 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) in de zaak NB en AB tegen het VK, in zaak C-349/20, ECLI:EU:C:2022:151.
prejudiciële vragen te stellen met betrekking tot de uitleg van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet kort vóór het indienen van haar asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. Eiseres heeft immers op 11 oktober 2015 Gaza verlaten om in Nederland te studeren. Zij is op 13 oktober 2015 Nederland ingereisd op grond van een mvv voor studie aan de Universiteit Wageningen. Pas op 9 oktober 2018 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Eiseres verbleef dus toen al zo’n drie jaar niet (meer) in het werkgebied van de UNRWA. Dit rechtvaardigt de conclusie dat zij niet kort voor het indienen van haar asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA had.
8. Uit het voorgaande volgt al dat eiseres niet valt onder de reikwijdte van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank zal daarom niet beoordelen of eiseres al dan niet kort voor haar vertrek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA ontving.
De geloofwaardigheid van het relevante element: huiselijk geweld en eerwraak
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de verklaringen van eiseres over de mishandelingen door haar echtgenoot en de eerwraak niet geloofwaardig acht.
10.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verklaringen over de geestelijke en lichamelijke mishandelingen een medisch attest van 30 september 2018 van ‘Het Gaza Programma voor Geestelijke Gezondheid’ (medisch attest) overgelegd. Verweerder heeft over dit document terecht opgemerkt dat dit stuk een kopie betreft en dat uit de verklaring van Bureau Documenten van 25 september 2020 blijkt dat deze kopie niet op echtheid kan worden onderzocht. Verder heeft verweerder zich over het medisch attest op het standpunt mogen stellen dat dit document ook qua inhoud niet overtuigt. Het medisch attest is achteraf - op 30 september 2018 - op verzoek van eiseres opgesteld nadat zij een aantal jaar in Nederland had verbleven, wat afbreuk doet aan het gewicht dat aan dit document toekomt. Het valt niet uit te sluiten dat het late verzoek om afgifte van dit document invloed heeft gehad op de inhoud ervan. Verder valt op dat in het attest staat dat eiseres nog steeds onder behandeling staat, terwijl zij in oktober 2015 Gaza al had verlaten. Verder heeft verweerder bij zijn standpunt in aanmerking mogen nemen dat in het attest staat dat eiseres littekens heeft terwijl in het medisch advies van het FMMU van 9 augustus 2019 vermeld staat dat eiseres heeft verklaard geen littekens te hebben, wat tegenstrijdig is. Bovendien is de verklaring van eiseres bij het FMMU opmerkelijk nu zij in haar asielrelaas meerdere malen aanstipt dat zij vanwege het gedrag van haar man, de reden voor haar asielrelaas, meerdere littekens heeft opgelopen. Dit wordt nog eens bevestigd in de correcties en aanvullingen op dat gehoor. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiseres heeft verklaard dat zij niet naar een arts mocht en dat zij haar verwondingen slechts behandeld heeft met ijs. Verweerder heeft het opmerkelijk mogen vinden dat eiseres vervolgens een document heeft overgelegd waaruit zou blijken dat zij meermaals een instantie heeft bezocht vanwege de gestelde mishandelingen.
11. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres met de twee oproepen van de veiligheidsdienst van 12 juni 2017 en 20 maart 2018 haar asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat uit de verklaring van onderzoek van 25 september 2020 blijkt dat de oproep van 12 juni 2017 niet origineel is,
waardoor het Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid ervan en de wijze van opmaak en afgifte. Voor wat betreft de andere oproep van 20 maart 2018 (oproep voor verhoor) luidt de conclusie van het Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 20 januari 2021, dat het document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven is. Uit de vakbijlage bij de verklaring van onderzoek kan worden opgemaakt dat dit betekent dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de oproep niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten. Eiseres heeft een contra-expertise laten doen maar in de zienswijze heeft zij vermeld dat de contra-expert de authenticiteit van de tweede oproep ook niet heeft kunnen bevestigen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het overleggen van een document dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is opgemaakt en afgegeven door de bevoegde autoriteiten, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas.
12. Verweerder heeft bij zijn standpunt verder in aanmerking mogen nemen dat het opmerkelijk is dat eiseres pas in de aanvullingen en correcties op het nader gehoor heeft verklaard dat haar ouders meerdere oproepen hebben ontvangen en dat zij dit niet al eerder heeft verklaard. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiseres bij de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor van 14 augustus 2020 een kopie van de tweede originele oproep van de binnenlandse veiligheidsdienst heeft overgelegd, maar dat zij geen melding heeft gemaakt van het gegeven dat haar ouders meerdere oproepen zouden hebben ontvangen. Ook tijdens het nader gehoor heeft eiseres verklaard over twee oproepen.
Tijdens het nader gehoor spreekt de gehoormedewerker in zijn vraagstelling ook expliciet over twee oproepen. In deze context mag van eiseres worden verwacht dat zij had aangegeven dat haar ouders meer dan twee oproepen hebben ontvangen. Verder heeft verweerder van belang mogen vinden dat de verklaring van eiseres dat de oproepen pas kwamen nadat zij een echtscheidingsprocedure heeft gestart opmerkelijk is. Het door eiseres overgelegde verzoekschrift tot echtscheiding dateert van 2 september 2016 terwijl de eerste oproep van de veiligheidsdienst van 12 juni 2017 is, dus van ruim één jaar later. Dat er volgens eiseres een verband bestaat tussen het indienen van het verzoek tot echtscheiding en de eerste oproep van de veiligheidsdienst, is gezien dit tijdsverloop dan ook niet aannemelijk.
13. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat de verklaringen van eiseres over de werkzaamheden van haar echtgenoot bij de veiligheidsdienst niet overtuigen omdat de verklaringen wisselend zijn en gebaseerd op vermoedens. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres op de vraag wat de functie van haar echtgenoot bij de veiligheidsdienst is verklaard dat zij dit niet weet en dat hij misschien werkte als bewaker. Vervolgens verklaart eiseres in de correcties en aanvullingen dat zij niet weet welke functie haar echtgenoot bij de veiligheidsdienst heeft en dat het zou kunnen dat hij als bodyguard werkt maar dat het net zo goed zou kunnen dat hij een hogere functie bekleedt. Vervolgens is eiseres tijdens het aanvullend gehoor ineens zeker van de functie van haar echtgenoot en verklaart zij dat hij een (hoge) officier is zonder toe te lichten waarom ze zich deze informatie ineens wel weet te herinneren. Voor zover eiseres in de zienswijze heeft toegelicht dat zij van haar schoonmoeder heeft gehoord wat de werkzaamheden van haar echtgenoot waren, verklaart dit niet waarom eiseres over zijn werkzaakheden tijdens het nader gehoor en de
aanvullingen en correcties niet duidelijk kon verklaren.
14. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan eiseres stelt, verweerder de beoordeling van dit relevante element niet enkel heeft doen steunen op het resultaat van het onderzoek naar de twee door eiseres overgelegde oproepen.
De geloofwaardigheid van het relevante element: verzoek tot echtscheiding
15. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder in het kader van een zorgvuldige besluitvorming alsnog onderzoek moest laten doen door het Bureau Documenten naar de authenticiteit van het stempel op de kopie conform origineel van het verzoek tot echtscheiding. Omdat eiseres niet (meer) beschikt over het origineel van dit document is het niet aan verweerder toe te rekenen dat het stempel op het document niet (meer) op authenticiteit kon worden onderzocht en dat hij daarom het geconstateerde gebrek in de besluitvorming niet kon herstellen.
16. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich over dit relevante element niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat het opmerkelijk is dat eiseres heeft verklaard dat zij niet heeft uitgezocht hoe het staat met het verzoek tot echtscheiding, dat in 2016 zou zijn ingediend door haar broer. Eiseres heeft immers verklaard dat zij wel contact heeft gehad met haar ouders over de bedreigingen en oproepen van de interne veiligheidsdienst. De verklaring van eiseres dat zij niet weet hoe het met de scheiding gaat omdat zij geen contact meer met haar broer heeft is opmerkelijk
nu haar broer juist degene is die het echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Eiseres heeft voor deze gang van zaken geen verklaring gegeven. Bovendien heeft eiseres nog wel contact met haar moeder en had zij via haar deze informatie kunnen achterhalen. Daarnaast heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat eiseres over het verzoek tot echtscheiding geen contact meer heeft gehad met de advocaat die dit verzoek heeft ingediend. Ook heeft verweerder bij zijn standpunt in aanmerking mogen nemen dat het opmerkelijk is dat eiseres heeft verklaard dat zij niets heeft aan het scheidingspapiertje en dat het niet meer van belang is om van haar echtgenoot te scheiden. Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij dan in eerste instantie wel een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. Dit klemt te meer nu door eiseres gesteld is dat het voor een vrouw een schande is om een scheiding aan te vragen en zij haar eerste scheiding binnen haar gemeenschap als een slechte ervaring kwalificeert.
17. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de omstandigheid dat de authenticiteit van het verzoek tot echtscheiding niet (meer) kan worden vastgesteld, niet ten nadele van eiseres heeft gebruikt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het document niet dat gewicht toekomt dat eiseres wenst. Daarbij roept ook de inhoud van het document vragen op. In het document staat vermeld dat de echtgenoot van eiseres haar heeft opgesloten in een kamer toen hij voor een lange periode van huis weg was, terwijl uit de verklaringen van eiseres weliswaar blijkt dat zij vaak het huis niet uit mocht maar niet dat haar echtgenoot haar voor een langere periode heeft opgesloten in een kamer.
Verwestering en afvalligheid
18. Eiseres voert aan dat zij is verwesterd en dat haar verwestering verband houdt met het gegeven dat zij zich van de islam heeft afgekeerd. Volgens eiseres zal haar bij terugkeer een
politieke of religieuze overtuiging worden toegedicht vanwege persoonlijk uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken die zij ook niet verborgen kan houden.
Het beoordelingskader bij verwestering als asielmotief
19. Bij de beoordeling door verweerder van een gestelde verwestering geldt het volgende.4 De hoofdregel is dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot verlening van een asielvergunning kan leiden. Een vreemdeling kan wel in aanmerking komen voor een asielvergunning als hij aannemelijk maakt dat aan de westerse levensstijl een godsdienstige of politieke overtuiging ten grondslag ligt. Dit is de eerste uitzondering. Als voorbeeld noemt de ABRvS een vreemdeling die aannemelijk maakt dat hij zich heeft afgewend van zijn godsdienst en zich juist daarom westers gedraagt.5 Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze uitzondering op hem van toepassing is. Als blijkt dat de vreemdeling alleen een westerse levensstijl heeft, zonder een godsdienstige of een politieke overtuiging, dan mag worden verwacht dat hij terugkeert naar het land van herkomst en zich aanpast aan de daar geldende normen en waarden.
20. De tweede uitzondering is de situatie waarin de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij zich na terugkeer niet volledig kan aapassen. Er moet dan sprake zijn van uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die hij niet duurzaam kan verbergen. Het is immers niet uitgesloten dat een vreemdeling vanwege die kenmerken toch een vervolgingsgrond wordt toegedicht. Er kan dus ook aanleiding zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hem een van de twee genoemde vervolgingsgronden wordt toegedicht in verband met uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden.6
Het aanvullend gehoor van 19 mei 2021
21. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht hoe haar verwestering verband houdt met de afvalligheid omdat het aanvullend gehoor van 19 mei 2021
(hierna: het aanvullend gehoor) niet heeft plaatsgevonden conform werkinstructie 2019/18 (thans 2022/3). Ook het voornemen geeft er geen blijk van dat verweerder het in de werkinstructie beschreven toetsingskader heeft gevolgd.
22. De rechtbank overweegt dat de ABRvS op 19 januari 2022 uitspraken heeft gedaan over - onder meer – de wijze van beoordeling van afvalligheid als asielmotief. 7 Naar aanleiding van deze uitspraken heeft verweerder werkinstructie 2022/3 opgesteld. Voor zover van belang staat in deze werkinstructie dat bij de beoordeling van afvalligheid als asielmotief leidend is het authentieke verhaal van de vreemdeling over de verandering van de overtuiging, hoe hij dit heeft ervaren en wat dit persoonlijk betekende en betekent. Daarbij is van belang om de uitgangssituatie te bepalen, wat iemands oorspronkelijke
4 Zie in dit verband werkinstructie 2019/1 en de uitspraak van de ABRvS van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735.
5 Zie overweging 5.8 van de uitspraak van 21 november 2018.
6 Zie overweging 8 en 8.5.
7 Uitspraken van de ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
overtuiging was, hoe de vreemdeling leefde met en uiting gaf aan deze geloofsovertuiging en welke rol deze overtuiging in het leven van de vreemdeling had. Belangrijk is om helder te krijgen of het hier gaat om desinteresse in het oorspronkelijke geloof of een afwending hiervan. Verder is het belangrijk om duidelijk te krijgen welke veranderingen daarin zijn gekomen, hoe dit is gegaan, hoe de vreemdeling dit ervaren heeft en wat het tijdsverloop van deze wijzigingen in opvattingen is. Ook afvalligheid dient te worden beoordeeld volgens de drie elementen ‘proces’, ‘kennis’ en activiteiten’. Over het verschil tussen afvalligheid en het niet praktiseren/seculier leven staat vermeld dat er bij afvalligheid op enig moment iets gewijzigd is bij de vreemdeling in het innerlijke geloof, waardoor hij zich hiervan heeft afgewend, of de vreemdeling voelt zich niet meer behoren tot het geloof waar hij op enige wijze wel aan heeft deelgenomen. Bij seculier leven of het niet praktiseren van een geloof ontbreekt deze verandering.8
23. Uit de werkinstructie volgt dat tijdens een gehoor vragen dienen te worden gesteld over de motieven voor en het proces van de gestelde afvalligheid en over de kennis van en de activiteiten rond de gestelde afvalligheid. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze elementen tijdens het aanvullend gehoor voldoende aan bod zijn gekomen. Zo is aan eiseres bijvoorbeeld gevraagd hoe zij in Gaza haar geloof praktiseerde, hoe zij voor haar huwelijk haar geloof praktiseerde, wat het praktiseren van haar geloof in Gaza voor haar betekende en of zij ooit in een islamitische God heeft geloofd.9 Met betrekking tot de motieven voor en het proces van de gestelde afvalligheid is eiseres gevraagd hoe het proces is verlopen waardoor zij niet meer gelooft in haar oude geloof,10 sinds wanneer zij de islam niet meer aanhangt,11 wat er toe heeft geleid dat zij niet meer in de islam gelooft, hoe zij tegen de islam aankijkt,12 hoe zij zichzelf zou omschrijven als het gaat om religie13 en hoe lezen en mediteren er toe hebben geleid dat haar twijfels werden weggenomen en zij niet meer geloofde in de islam.14 Verder heeft verweerder ook vragen gesteld over het element kennis. Naar aanleiding van de verklaring van eiseres dat zij boeken is gaan lezen die haar hebben beïnvloed in haar denken over het geloof, heeft verweerder immers gevraagd wat haar daarbij zo aansprak,15 waarom zij deze boeken is gaan lezen en welke boeken eiseres heeft gelezen.16 Ook is tijdens het aanvullend gehoor aandacht geweest voor het thema ‘de activiteiten’ rond de gestelde afvalligheid. Zo is tijdens het gehoor gevraagd hoe eiseres nu uiting geeft aan haar geloofsovertuiging en wat er nu
anders is ten opzichte van de manier waarop zij haar (oude) geloof praktiseerde in Gaza17 en of eiseres, naast het lezen van boeken nog andere activiteiten heeft ondernomen waardoor
zij niet meer gelooft in de islam.18 Zowel voor wat betreft het lezen van boeken als voor wat betreft de andere activiteiten is vervolgens nagevraagd hoe deze ertoe hebben geleid dat eiseres niet meer gelooft in de islam.19 Over de wijze waarop eiseres uiting zou willen gaan geven aan haar geloofsovertuiging in Gaza is haar bijvoorbeeld gevraagd of er mensen in
8 zie p. 12 en 13 van werkinstructie 2022/3
9 p. 10, 15 en 17 van het aanvullend gehoor.
10 p. 15 van het aanvullend gehoor.
11 p. 6 en p. p. 14 van het aanvullend gehoor.
12 p. 16 van het aanvullend gehoor.
13 p. 15 van het aanvullend gehoor.
14 p. 18 van het aanvullend gehoor.
15 p. 5 van het aanvullend gehoor.
16 p. 16 van het aanvullend gehoor.
17 p. 15 van het aanvullend gehoor
18 p. 16 van het aanvullend gehoor.
19 p. 18 van het aanvullend gehoor.
Gaza zijn die op de hoogte zijn van haar afvalligheid, hoe eiseres denkt dat de samenleving erop zou reageren indien bekend wordt dat eiseres afvallige is en hoe eiseres haar afvalligheid zou willen uitdragen in Gaza.20
Eerste uitzondering: als de westerse levensstijl een uiting is van een godsdienstige overtuiging
24. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft geteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan haar westerse levensstijl het afwenden van de islam/afvalligheid ten grondslag ligt. Verweerder heeft eiseres daarbij mogen tegenwerpen dat zij in het aanmeldgehoor op 15 oktober 2018 heeft verklaard dat zij soennitisch moslim is maar niet praktiseert, terwijl zij in het aanvullend gehoor van
19 mei 2021 verklaart dat zij zich tijdens haar studie in Nederland en dus ruim voor haar asielaanvraag, reeds zou hebben afgewend van de islam. De stelling van eiseres dat dit verklaard kan worden doordat hier tijdens het aanmeldgehoor geen nadere vragen over zijn gesteld, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat als eiseres op de vraag wat haar geloofsovertuiging is, antwoordt dat ze de islam aanhangt, en bovendien de soennitische stroming daarbij noemt, er op dat moment geen aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen en dit kritisch te bevragen. Eiseres heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierover iets op te merken in de correcties een aanvullingen op het aanmeldgehoor, noch in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor en eerste aanvullend gehoor van 24 november 2020. Dit terwijl op de voorbladen bij die gehoren steeds is uitgegaan van de islam als haar geloofsovertuiging. Eiseres heeft ook verder tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor van 24 november 2020 niets gezegd over het feit dat zij zich zou hebben afgewend van de islam. Zij verklaart hier pas voor het eerst over tijdens het aanvullend gehoor op 19 mei 2021. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het voorgaande ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar afvalligheid.
25. De rechtbank volgt verder verweerders standpunt dat de verklaringen van eiseres over de afwending van de islam overwegend beschrijvend van aard en oppervlakkig zijn. Zo heeft eiseres verklaard dat ze de regels van de islam benauwend vond, en dat ze het als bevrijdend ervaart dat ze nu niet langer uitvoering heeft aan islamitische gebruiken en gedragsregels. Hieruit blijkt echter geen diepgewortelde innerlijke overtuiging. Verder heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat ze twijfels en vragen had over de islam maar dat niet duidelijk wordt waar ze precies over twijfelde en vragen over had. De verklaring dat zij zich afvroeg waar god was toen zij hem nodig had en dat zij vrienden kreeg die atheïst waren is algemeen en geeft weinig inzicht in waar de vragen en twijfel precies over ging. Eiseres kan dan ook geen inzicht geven in welke gedachten en gevoelens haar tot de conclusie leidden dat de islam niet de juiste godsdienst was. Verder wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat eiseres vaag, summier en oppervlakkig heeft verklaard over het verloop van het proces van afwending en welke activiteiten daaraan bijdroegen. Zo heeft eiseres verklaard dat ze boeken ging lezen die haar (mede) tot de conclusie brachten dat de islam niet de juiste godsdienst was, maar kan zij zich niet herinneren welke boeken dat waren. Ze noemt enkel Nietzsche, waar ze over vernam via YouTube. Ook wanneer haar wordt gevraagd naar het verloop van het proces van de afwending, en naar welke activiteiten daar, behoudens lezen, nog meer aan bijdroegen heeft eiseres opnieuw vaag en oppervlakkig geantwoord. Op de vraag of er naast het lezen van
20 p. 16 en 17 van het aanvullend gehoor.
boeken nog andere dingen zijn die er toe hebben geleid dat zij niet meer gelooft in de islam verklaart eiseres: “Ja dat komt ook door de activiteiten die ik deed met vrienden. We deden yoga in de natuur. We mediteerden. Dit heeft ertoe geleid dat ik me neutraal ben gaan voelen”. Ook deze verklaringen zijn oppervlakkig en geven geen blijk van een emotioneel effect bij eiseres en wat de geloofsverandering voor haar teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiseres voornamelijk beschrijft dat haar gedrag veranderde: dat zij haar hijab afdeed, dat ze op haar uiterlijk ging letten en dat ze bepaalde activiteiten ging verrichten als yoga en meditatie. Dit duidt evenmin op een innerlijke geloofsverandering. Verweerder wordt verder gevolgd in het standpunt dat eiseres oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd over het resultaat van de afwending en haar persoonlijke beleving daarvan. Dat eiseres zichzelf omschrijft in die zin dat de inspiratie en het geloof van binnen komen en dat zij gelooft in haarzelf en in haar kracht, is algemeen en geeft onvoldoende inzicht in haar persoonlijke verhaal.
26. De rechtbank oordeelt dat verweerder de gestelde afvalligheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft afgewend van de islam en zich juist daarom westers gedraagt. Hieruit volgt dat van eiseres bij terugkeer terughoudendheid mag worden verwacht in haar (westerse) levensstijl en dat in beginsel van haar mag worden verwacht dat zij zich weer aanpast aan de in Gaza geldende normen, waarden en gebruiken.
Tweede uitzondering: als sprake is van een toegedichte religieuze overtuiging vanwege uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken
27. Eiseres voert aan dat er sprake is van uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, op grond waarvan haar bij terugkeer naar Gaza afvalligheid zal worden toegedicht. Eiseres heeft uitgebreid verklaard over de ondergeschikte rol van vrouwen in Gaza, haar manier van praten, houding, ideeën en overtuigingen waaraan men haar verwestering zou kunnen merken. Daarnaast heeft eiseres uitgebreid verklaard over de ontwikkelingen die zij in Nederland heeft doorgemaakt op het gebied van kleding, levensstijl, religie, werk, hobby’s maatschappelijke activiteiten, relaties en huwelijk. Ook haar verblijfsduur in Nederland en de problemen die ze al eerder heeft ondervonden vanwege haar leefwijze en gedrag zijn van belang. Eiseres wijst op algemene informatie over de positie van vrouwen in Gaza waaruit blijkt dat als vrouwen en meisjes zich niet houden aan de interpretatie van islamitische normen door Hamas, dit in praktijk ernstige consequenties kan hebben. Verweerder is het bestreden besluit niet ingegaan op de kenmerken die hij aan de hand van werkinstructie 2019/1 moet toetsen.
28. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer het risico loopt op vervolging of een schending van artikel 3 van het EVRM, op grond van een toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijk uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, die ook niet verborgen kunnen worden gehouden.
29. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van eiseres terughoudendheid mag worden verwacht in haar (westerse) levensstijl bij terugkeer naar Gaza nu niet aannemelijk is dat de persoonlijke (uiterlijke) kenmerken een uiting zijn van een politie- of godsdienstige overtuiging. In dit kader heeft verweerder kunnen verwijzen naar de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiseres over het afstand nemen van de islam.
Verder heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiseres er zelf de nadruk op heeft gelegd dat ze innerlijk is veranderd en dat ze (enige) uiterlijke kenmerken misschien wel kan veranderen. Ook heeft zij erop gewezen dat het haar manier van denken is die in Gaza niet zal worden geaccepteerd. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zich schikt naar de geldende normen in Gaza ook mogen betrekken dat zij tot haar 29e in Gaza (en deels in de Verenigde Arabische Emiraten) heeft gewoond. Haar ontwikkeling heeft zich dus grotendeels afgespeeld in (conservatieve) islamitische samenlevingen. Gelet op de relatief late leeftijd waarop eiseres naar Nederland kwam ligt het niet in de rede dat zij persoonlijke kenmerken heeft, zoals lichaamstaal, kleding, manier van spreken en levensstijl, die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen zijn.
Het feit dat eiseres op 24 april 2022 in Nederland is getrouwd kan evenmin worden aangemerkt als zo’n moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen (uiterlijk) kenmerk. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres in Gaza een opleiding heeft gevolgd en heeft gewerkt waaruit volgt dat zij naar lokale maatstaven een vrij normaal leven heeft kunnen leiden en meer dan gemiddeld onafhankelijk heeft kunnen zijn. Daarbij is van belang dat verweerder de problemen die eiseres in Gaza stelt te hebben
ondervonden - mishandelingen door haar echtgenoot en vrees voor eerwraak - niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Niet valt daarom in te zien dat eiseres haar leven in Gaza niet kan voortzetten op de manier zoals zij daar leefde voordat ze naar Nederland kwam. Verweerder heeft er in dit verband nog op mogen wijzen dat in het ambtsbericht van april 2022 (hierna: het ambtsbericht) staat dat vrouwen in Gaza in verschillende sectoren kunnen werken. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat niet-praktiserende moslims over het algemeen geen problemen hebben en dat pas problemen ontstaan wanneer zij zich hierover openlijk uiten of openlijk kritiek geven op de islam. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat iemand als eiseres niet zo snel in de problemen zal raken, aangezien eiseres niet heeft aangegeven dat zij zich hierover openlijk zou willen uiten. Eiseres heeft tijdens
het aanvullend gehoor juist verklaard dat zij respect heeft voor mensen die bidden en vasten.
30. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres bij terugkeer naar Gaza ingewikkeld zal zijn om haar levensstijl aan de daar geldende leefregels aan te passen en dat dat voor haar zal betekenen dat zij haar onafhankelijkheid en zelfstandigheid mogelijk (deels) zal moeten opgeven. De rechtbank ziet echter niet in dat dit voor eiseres onmogelijk is. De omstandigheid dat vrouwen in Gaza zich niet op gelijke wijze kunnen uiten of ontplooien als in Nederland is onvoldoende voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning asiel.
31. De stelling van eiseres dat verweerder zijn beleid, neergelegd in werkinstructie 2019/1 niet heeft betrokken in de besluitvorming onderschrijft de rechtbank niet. Uit de besluitvorming blijkt dat verweerder het gedrag van eiseres in het land van herkomst, hoe zij zich in Nederland heeft ontwikkeld, haar leeftijd op het moment van haar vertrek uit Gaza, haar verblijfsduur in Nederland en de algemene informatie over de situatie in Gaza bij de besluitvorming heeft betrokken.
32. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de gestelde verwestering terecht geen aanleiding heeft gezien om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
Algemene situatie in Gaza
33. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan het toetsingskader van artikel 3.37d, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) omdat hij maar naar één bron, de informatie van UNOCHA, heeft verwezen. Ook heeft verweerder niet concreet aangegeven
waarom uit die berichten en de door UNOCHA bijgehouden statistieken niet kan worden afgeleid dat er thans geen sprake (meer) is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw. Eiseres stelt dat van zo’n situatie in Gaza sprake is en verwijst daarbij naar het standpunt van de UNHCR van maart 2022 getiteld ‘UNHCR position on returns to Gaza’.
34. De beroepsgrond dat verweerder niet aan het toetsingskader van artikel 3.37d van het VV heeft voldaan omdat hij maar naar één bron heeft verwezen slaag niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij twee bronnen heeft gebruikt waarvan de informatie - ten tijde van het opstellen van de beschikking - actueel was. De COI Query, ‘Palestine - Gaza Strip’ van EASO/EUAA van 8 juni 2021 (EASO-rapport) heeft betrekking op het tijdvak tussen 1 mei 2020 en 31 mei 2021 en verder heeft verweerder de website van UNOCHA geraadpleegd, waarop de laatste stand van zaken over geweldsincidenten in de Palestijnse gebieden vermeld staat.
35. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hoewel de veiligheidssituatie in Gaza zorgelijk is, niet de drempel wordt gehaald van de mate van willekeurig geweld die nodig is om te spreken van een uitzonderlijke situatie. Uit de algemene informatie over Gaza waaronder het EASO-rapport en het ambtsbericht van april 2022 blijkt dat het conflict in Gaza in mei 2021 is opgelaaid. Het ambtsbericht maakt melding van geweldsincidenten in mei 2021 waarbij zo’n 253 Palestijnen zijn gedood, onder wie 129 burgerslachtoffers, en ongeveer tweeduizend Palestijnen gewond zijn geraakt. Volgens het ambtsbericht hielden de raket- en luchtaanvallen aan tot er een wapenstilstand werd gesloten op 21 mei 2021.21 Hoewel in het ambtsbericht staat dat wederzijdse schietincidenten tussen Israëlische troepen en Hamas op de grens tussen Israël en Gaza bleven aanhouden, blijkt uit het ambtsbericht niet dat het geweld sindsdien weer dermate sterk is toegenomen dat sprake is van een mate van willekeurig geweld dat eiseres enkel door haar aanwezigheid in Gaza risico loopt op ernstige schade. Ook uit het stuk van de UNHCR van maart 2022 blijkt niet van een zodanig hoog niveau van willekeurig geweld dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade.
36. Verder heeft verweerder over de humanitaire situatie terecht geconcludeerd dat in de aangehaalde bronnen een zorgwekkend beeld wordt geschetst maar dat de omstandigheden in Gaza niet dusdanig zijn dat zij kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat humanitaire omstandigheden slechts in uitzonderlijke omstandigheden leiden tot het oordeel dat sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM.22 Hoewel sprake is van een slechte en complexe humanitaire situatie, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in Gaza dergelijke uitzonderlijke omstandigheden bestaan. Verweerder heeft er in dit verband nog op gewezen dat uit het ambtsbericht blijkt dat humanitaire hulp in Gaza mogelijk is en dat er naar aanleiding van het conflict in mei 2021 geld is opgehaald voor humanitaire noodhulp
en de wederopbouw van beschadigde infrastructuur en dat meerdere landen humanitaire hulp voor Gaza stuurden. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat na de Israëlische luchtaanvallen meerdere hulporganisaties actief waren in Gaza om ontheemden te ondersteunen met noodopvang en om voedselpakketten, toegang tot water en sanitaire
21 Zie p. 13 van het ambtsbericht.
22 Zie de arresten van het EHRM van 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het VK, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907 (paragrafen 281 en 282) en van 29 januari 2013,
S.H.H. tegen het VK, ECLI:CE:ECHR:2013:0129JUD006036710 (paragrafen 74 tot en met 77).
voorzieningen, non-food items en financiële steun te verstrekken. Ook staat in het ambtsbericht dat Israël in september 2021 weer bouwmaterialen toeliet in Gaza nadat honderden Palestijnen in Gaza langs de grens met Israël geprotesteerd hadden tegen de afsluiting. Ook begon Qatar na de geweldsescalatie van mei 2021 via de Verenigde Naties met het ondersteunen van honderdduizend arme families die daardoor maandelijks 100 USD ontvingen tot het einde van 2021.23
Conclusie
37. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Op grond van alles wat hiervoor is vastgesteld en overwogen laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand.
38. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting) met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.929,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
23 Zie p. 22 en 23 van het ambtsbericht.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen
vier wekenna de dag van bekendmaking.