Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en doet daarbij een beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez.1 Volgens verzoekster heeft zij een afgeleid verblijfsrecht, omdat zij in verwachting is van een kind dat na de geboorte de Nederlandse nationaliteit zal hebben. Verzoekster is blijkens de zwangerschapsverklaring op 17 juli 2023 uitgerekend.
1. Arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), ECLI:EU:C:2017:354.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeksters situatie niet onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez valt. Volgens verweerder is verzoekster op dit moment nog niet de ouder van een minderjarig Nederlands kind, omdat het kind nog niet geboren is.
4. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld uitzetting, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt
5. Volgens verzoekster heeft zij spoedeisend belang bij dit verzoek. Zonder verblijfsrecht in Nederland kan zij geen beroep doen op een zorgverzekering, worden de kosten van een bevalling te hoog en zal zij daardoor noodgedwongen moeten terugkeren naar Irak om daar te bevallen. Verder heeft verzoekster op dit moment veel stress vanwege de onduidelijkheid over haar verblijfsrecht in Nederland. Het doet haar emotioneel veel goed als zij voor de bevalling duidelijkheid heeft over haar verblijfsstatus.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Niet in geschil dat verzoekster in deze laatste fase van haar zwangerschap niet zal worden uitgezet. Verweerder heeft dit ter zitting expliciet bevestigd onder verwijzing naar artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verzoekster op de zitting gezegd dat zij geen plannen heeft om voor de bevalling naar Irak te gaan en er volledig vanuit gaat dat zij in Nederland zal bevallen. Daar zit dus geen “onverwijlde spoed”. Voor zover verzoekster stelt dat zij terecht komt in acute financiële nood omdat de kosten van de bevalling niet voor vergoeding in aanmerking komen, vindt de voorzieningenrechter dit onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter stelt vast, zoals verweerder heeft gesteld, dat de wet erin voorziet dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf recht hebben op medisch noodzakelijk zorg en dat dit voor vergoeding in aanmerking kan komen.2 Zwangerschap en bevalling vallen hier onder. Verzoekster komt dus in aanmerking voor noodzakelijke medische zorg en het CAK verstrekt bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster op de zitting heeft toegelicht dat zij de laatste tijd geen facturen meer krijgt voor de verloskundige zorg die zij ontvangt. Dat is, mede bezien in het licht van artikel 122a, vierde lid, aanhef en onder a, van de Zvw,3 voor de voorzieningenrechter een indicatie dat de verloskundige zorg ook in de praktijk wordt vergoed. Hiermee wordt dus niet onderbouwd dat de vrees voor acute financiële nood reëel is. Voor de niet onderbouwde stelling dat de kosten van een bevalling misschien op haar echtgenoot worden verhaald ziet de voorzieningenrechter geen enkele aanwijzing. Dat verzoekster en haar echtgenoot die eventuele kosten niet zouden kunnen dragen omdat zij rondkomen van een bijstandsuitkering, is ook niet onderbouwd. Het is begrijpelijk dat verzoekster duidelijkheid wil over haar verblijfsrecht. Dit levert echter geen spoedeisend belang op.
2 Zie hiervoor artikel 10, tweede lid, van de Vw, artikel 122a van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Regeling onverzekerbare vreemdelingen.
3 Daarin is bepaald:
Indien zorg is verleend die aan verzekerden doorgaans zonder verwijzing of
recept wordt verleend, bedraagt de bijdrage […] 100% van de kosten die verband houden met zwangerschap en bevalling.
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door verweerder ingenomen standpunt. Verzoekster stelt dat zij, omdat zij in verwachting is van een Nederlands kind, onder de reikwijdte valt van het arrest Chavez-Vilchez en haar daarom nu al (vóór de geboorte van haar kind) een afgeleid verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 20 van het VWEU. Ter onderbouwing verwijst verzoekster naar onder andere het arrest van het HvJEU van
16 februari 20234 en van 5 mei 2022.5 De voorzieningenrechter ziet dit anders. Uit de door verzoekster aangehaalde arresten volgt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat aan verzoekster al vóór de bevalling een afgeleid verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 20 van het VWEU. Ook zien de arresten niet op een situatie vergelijkbaar met die van verzoekster. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
8. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af als ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.