ECLI:NL:RBDHA:2023:8583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ugandese eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolgingsrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 mei 2023, is het beroep van een Ugandese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 5 februari 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 6 februari 2023 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Uganda gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft op 21 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van een reëel risico op vervolging. De eiser had aangevoerd dat zijn politieke activiteiten in Nederland, waaronder deelname aan demonstraties en kritiek op de Ugandese regering, hem in gevaar zouden brengen bij terugkeer naar Uganda. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de juiste toetsingskaders heeft gehanteerd en dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet alleen heeft gekeken naar de fundamentele politieke overtuiging van de eiser, maar ook naar zijn politieke activiteiten in zowel Nederland als Uganda. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet in de negatieve belangstelling van de Ugandese autoriteiten staat en dat zijn asielaanvraag daarom terecht is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris gelijk krijgt en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is van Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984. Hij heeft op 5 februari 2021 een (opvolgende) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 6 februari 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de staatssecretaris om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke activiteiten bij terugkeer naar Uganda gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij – nadat hij eerder in Uganda politiek actief is geweest – in Nederland opnieuw politieke activiteiten heeft ontplooid. Hij is lid geworden van de [naam] , een [naam] in Uganda. Eiser stelt aanhanger te zijn van de politicus [naam] . Hij geeft kleine financiële bijdragen, is aanwezig bij demonstraties in Nederland en is actief op social media, waarbij hij kritiek uit op de huidige Ugandese regering. Eiser vreest dat hij bij terugkeer in Uganda risico loopt op vervolging of een reëel risico op ernstige schade, zeker indien hij zijn politieke activiteiten op dezelfde wijze ontplooit als dat hij nu in Nederland doet.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser verricht in Nederland politieke activiteiten voor de [naam] .
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn maar dat in de situatie van eiser geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en dat van hem na terugkomst in Uganda terughoudendheid mag worden verwacht bij het uiten van zijn politieke standpunten. Verder heeft de staatssecretaris beoordeeld of de politieke activiteiten van eiser bij de Ugandese autoriteiten bekend zijn geraakt of kunnen zijn geraakt en of eiser als gevolg daarvan heeft te vrezen voor vervolging bij terugkeer. De staatssecretaris vindt deze vrees niet aannemelijk. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de staatssecretaris het juiste toetsingskader gehanteerd?
6. Eiser betoogt primair dat de staatssecretaris niet het juiste toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling van de aanvraag van eiser. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ten onrechte beoordeeld of bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, terwijl dit toetsingskader in het geval van eiser niet relevant is. Eiser was immers al politiek actief in het land van herkomst. Eiser betoogt dat alleen had moeten worden beoordeeld of eiser bij terugkeer naar Uganda een zodanig risico loopt dat hij moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling of recht heeft op bescherming op grond van artikel 3 van het EVRM vanwege de politieke activiteiten die hij hier in Nederland heeft ontplooid en die hij in Uganda zal voortzetten. Daarbij betoogt eiser dat van hem geen terughoudendheid mag worden verwacht bij het uiten van zijn politieke ideeën. Eiser verwijst daarbij naar de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2022. [1]
7. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de prejudiciële vragen die de Afdeling in de verwijzingsuitspraak heeft gesteld voor hem geen aanleiding zijn om het bestaande afdoeningsbeleid te wijzigen in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de EU. De staatssecretaris heeft daarom beoordeeld of volgens hem sprake is van een fundamentele politieke overtuiging bij eiser. Ook heeft de staatssecretaris getoetst of er voor eiser een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Uganda.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In de hiervoor bedoelde verwijzingsuitspraak gaat het over een vreemdeling die eerst in het gastland politiek actief is geworden en waarbij aannemelijk is dat de vreemdeling vanwege die politieke activiteiten nog niet in de negatieve belangstelling is komen te staan van de autoriteiten van het land van herkomst. In die situatie is de vraag aan de orde of de vreemdeling aannemelijk moet maken dat de politieke overtuiging van een bepaalde sterkte is om als vluchteling onder het Unierecht beschermd te worden. Dit speelt niet in de situatie van eiser. Hij stelt immers dat hij reeds in Uganda politiek actief was (toen voor de [naam] ) en dat aannemelijk is dat hij, door zijn politieke activiteiten in Nederland, inmiddels ook in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten van het land van herkomst. Hij heeft namelijk – zij het onder de naam van zijn zoontje – gepost op het presidentiële kanaal en is actief op twitter. De autoriteiten zouden dit monitoren. Zoals ook uit de verwijzingsuitspraak volgt, concentreert het onderzoek en de beoordeling van zowel de staatssecretaris als de rechter zich in die situatie op de vraag naar de gegrondheid van de vrees en niet op de vraag naar de sterkte van de politieke overtuiging.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in dit geval niet alleen heeft beoordeeld of eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft, maar dat hij ook heeft beoordeeld of eiser, gelet op zijn politieke activiteiten in zowel zijn land van herkomst als in Nederland, in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Ugandese autoriteiten. Daarmee heeft de staatssecretaris de vraag beantwoord of voldoende aanleiding bestaat om wegens een (al dan niet toegedichte) politieke overtuiging een gegronde vrees voor vervolging aan te nemen bij terugkeer. In dit licht bezien zal de rechtbank beoordelen of eiser kan worden gevolgd in zijn standpunt dat aannemelijk is dat hij, vanwege de door hem ontplooide politieke activiteiten, in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten van Uganda.
Loopt eiser een reële kans op negatieve aandacht vanwege zijn politieke activiteiten?
9. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Uganda een reëel risico loopt te worden vervolgd. Hij wijst daarbij op door hem recent ingebrachte landeninformatie van Freedom House, het US Department of State, Human Rights Watch en Amnesty International. Ook verwijst eiser naar een artikel van de NRC. Uit de door eiser overlegde informatie blijkt volgens hem onder meer dat de mensenrechtensituatie in 2022 aanmerkelijk verslechterd is, dat er talloze politici en activisten om politieke redenen zijn gedetineerd, en dat in verband met de verkiezingen van 2021 honderden aanhangers van de [naam] zijn ontvoerd. Eiser wijst er daarbij op dat hij lid is van de [naam] , en dat hij zijn steun aan de partij en zijn mening over [naam] openlijk uitdraagt, zodat deze situatie niet verglijkbaar is met het louter stemmen op de [naam] . De staatssecretaris stelt zich volgens eiser dan ook ten onrechte op het standpunt dat de [naam] een grote partij is met veel aanhangers. Eiser betoogt verder dat weliswaar juist is dat de in deze landeninformatie omschreven arrestaties en detenties vooral zien op het verkiezingsjaar 2021, maar dat dit niet betekent dat deze landeninformatie daarom aan betekenis heeft verloren. Uit de door eiser aangehaalde landeninformatie volgt dat de Ugandese autoriteiten niet gediend zijn van tegenstand en hard optreden tegen de politieke [naam] . Eiser betoogt dat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen naar de positie van politiek opposanten in Uganda als hij vindt dat de door eiser aangeleverde landeninformatie te algemeen van aard is. De staatssecretaris heeft volgens eiser een onderzoeksplicht en kan ter weerlegging van het betoog van eiser daarom geen gebruik maken van een verouderd ambtsbericht uit 2007 of daarop gebaseerd beleid dat laatstelijk is gewijzigd in 2015. Verder betoogt eiser dat de omstandigheid dat gevangen gezette politiek opposanten door het Rode Kruis konden worden bezocht, evenals de omstandigheid dat een deel van de 481 gevangengenomen [naam] -aanhangers weer is vrijgelaten en dat de kwestie van de het gevangen zetten van politiek opposanten in het Ugandese parlement is besproken, niet afdoet aan de strijdigheid van dit handelen met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft daarbij nooit beweerd dat elke [naam] -aanhanger risico loopt te worden vervolgd. Tot slot stelt de staatssecretaris zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat van eiser terughoudendheid verwacht mag worden bij terugkeer naar Uganda, juist omdat het criterium ‘fundamentele politieke overtuiging’ op eiser geen betrekking heeft.
10. De staatssecretaris stelt zich onbestreden op het standpunt dat eiser niet valt onder een kwetsbare minderheid of risicogroep zoals opgenomen in paragraaf C7/31 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk een gegronde vrees loopt op vervolging bij terugkeer naar Uganda. De staatssecretaris wijst er in dat kader terecht op dat eiser de afgelopen 15 jaar in Nederland heeft doorgebracht en dat zijn eerdere politieke activiteiten in Uganda – die bestonden uit het ophangen van posters voor de [naam] – niet tot problemen hebben geleid en voor eiser ook geen reden waren om Uganda in 2008 te verlaten. Eiser stelt sinds 2020 weer politiek actief te zijn geworden en meent dat zijn politieke activiteiten in Nederland door de autoriteiten van Uganda moeten zijn opgemerkt. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat uit niets is gebleken dat de Ugandese autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van betrokkene. Wat daar ook van zij, de staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat – ook als de politieke activiteiten van eiser wel bekend zijn - niet is gebleken dat terugkerende Ugandezen die politiek actief zijn voor de [naam] disproportioneel worden getroffen. De staatssecretaris erkent in dat kader dat aanhangers van de [naam] problemen kunnen krijgen, maar stelt zich terecht op het standpunt dat de [naam] in Uganda miljoenen aanhangers heeft en dat het aantal dat in problemen komt niet zodanig is dat daardoor aannemelijk wordt dat eiser persoonlijk zal worden getroffen. Gelet op de beperkte activiteiten die eiser heeft verricht acht de staatssecretaris zijn vrees voor vervolging terecht niet reëel. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat uit de door eiser overlegde landeninformatie volgt dat de geweldplegingen en arrestaties vooral hebben plaatsgevonden in het verkiezingsjaar 2021, en dat de coronamaatregelen daarbij van invloed waren. Ook wijst de staatssecretaris er terecht op dat er in de door eiser aangeleverde landeninformatie geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die gearresteerd werden omdat zij lid waren van de [naam] en mensen die werden gearresteerd om niet politiek gerelateerde delicten en die toevallig ook lid waren van de [naam] . De staatssecretaris wijst er terecht op dat de bronnen die eiser aanhaalt zeer algemeen van aard zijn. Volgens het door eiser aangeleverde USDOS-rapport over Uganda zijn geen gegevens bekend over het aantal politieke gevangenen. Uit de informatie van Amnesty International volgt dat in totaal 458 [naam] -aanhangers zijn gearresteerd in verband met de verkiezingen, dat deze gevangenen konden worden bezocht door het Rode Kruis en dat velen van hen ook weer zijn vrijgelaten. Degenen die nog vastzitten werden in verband gebracht met geweldpleging. Voorts is de kwestie van politieke gevangenen volgens de staatssecretaris in het parlement besproken, waar ook de [naam] deel van uitmaakt. Uit voorgaande leidt de staatssecretaris terecht af dat aanhangers van de [naam] wel problemen kunnen ondervinden in Uganda, maar niet dat er een reëel risico bestaat op vervolging of ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
10.1.
Voor zover eiser stelt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat van hem bij terugkeer naar Uganda terughoudendheid mag worden verwacht, wijst de rechtbank op hetgeen hiervoor en onder 8. is overwogen. In deze zaak concentreert de beoordeling zich op de gegrondheid van de vrees voor vervolging en niet zozeer de vraag naar de diepgeworteldheid van zijn politieke overtuiging en de vraag of van hem in dat verband een terughoudende opstelling mag worden verwacht. Het subsidiaire betoog van eiser dat wél sprake is van een fundamentele politieke overtuiging behoeft dan ook geen bespreking

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ABRvS, ECLI:NL:RVS:2022:505.