In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 mei 2023, is het beroep van een Ugandese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 5 februari 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 6 februari 2023 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Uganda gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank heeft op 21 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van een reëel risico op vervolging. De eiser had aangevoerd dat zijn politieke activiteiten in Nederland, waaronder deelname aan demonstraties en kritiek op de Ugandese regering, hem in gevaar zouden brengen bij terugkeer naar Uganda. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de juiste toetsingskaders heeft gehanteerd en dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet alleen heeft gekeken naar de fundamentele politieke overtuiging van de eiser, maar ook naar zijn politieke activiteiten in zowel Nederland als Uganda. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet in de negatieve belangstelling van de Ugandese autoriteiten staat en dat zijn asielaanvraag daarom terecht is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris gelijk krijgt en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.