ECLI:NL:RBDHA:2023:8580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL22.15040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier onder de beperking studie en verblijfsgat

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die onder de beperking 'studie' was verleend. Eiser had zijn studie aan de Technische Universiteit Delft op 7 juli 2021 afgerond, maar werd per 1 augustus 2021 door de erkend referent afgemeld. Op 28 november 2021 diende eiser een aanvraag in om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar 'het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst'. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter op 18 januari 2022 de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2021, wat leidde tot een verblijfsgat voor eiser.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking en het verlenen van een nieuwe verblijfsvergunning, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte met een verblijfsgat werd geconfronteerd en dat de erkend referent hem niet tijdig had geïnformeerd over de gevolgen van zijn afstuderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie van eiser niet anders is dan die van andere vreemdelingen met een verblijfsgat en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning en dat hij geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft besloten om eiser niet te horen op zijn bezwaargronden, omdat er geen relevante informatie ontbrak en eiser geen bijzondere individuele belangen heeft aangevoerd. De beroepsgronden van eiser zijn ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15040
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding en procesverloop

Eiser beschikte over een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “studie”, geldig tot 30 november 2021 (de verblijfsvergunning). Eiser studeerde aan de Technische Universiteit Delft (de erkend referent).
Eiser heeft zijn studie op 7 juli 2021 met goed gevolg afgerond. Met ingang van 1 augustus 2021 heeft de erkend referent eiser afgemeld.
Op 28 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijziging in “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst”.
Bij brief van 27 december 2021 heeft verweerder aan eiser het voornemen uitgebracht om zijn verblijfsvergunning in te trekken met ingang van 1 augustus 2021. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
Bij besluit van 18 januari 2022 heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 1 augustus 2021.
Bij separaat besluit van 18 januari 2022 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier verleend onder de beperking “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst”. Deze verblijfsvergunning is geldig van 28 november 2021 tot
28 november 2022.
Tegen beide besluiten van 18 januari 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door Y. Li als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Volgens eiser wordt hij ten onrechte geconfronteerd met een zogenoemd verblijfsgat over de periode van 1 augustus 2021 tot 28 november 2021. Hij stelt dat de erkend referent ten onrechte heeft nagelaten om hem tijdig te informeren over het feit dat zijn afstuderen gevolg had voor de einddatum van zijn verblijfsvergunning onder de beperking “studie”. Het ontstane verblijfsgat is volgens eiser ook in strijd met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord op zijn bezwaargronden. Ten aanzien van deze beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende.
2. De erkend referent heeft verweerder meegedeeld dat eiser met ingang van
1 augustus 2021 niet langer als student stond ingeschreven. Om die reden heeft verweerder op 27 december 2021 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om zijn verblijfsvergunning onder de beperking “studie” met ingang van 1 augustus 2021 in te trekken. Eiser heeft hierop niet gereageerd, als gevolg waarvan verweerder bij het besluit van 18 januari 2022 terecht tot die voorgenomen intrekking is overgegaan.1 Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat eiser te laat een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning, als gevolg waarvan een verblijfsgat is ontstaan.
Eiser heeft op 7 juli 2021 zijn studie afgerond met de ontvangst van zijn diploma. Ondanks dat de erkend referent eiser niet concreet heeft geïnformeerd, heeft verweerder terecht aangevoerd dat eiser had kunnen weten dat deze omstandigheid ertoe zou leiden dat hij door de erkend referent zou worden uitgeschreven. Ook had eiser kunnen begrijpen dat de uitschrijving gevolgen zou hebben voor de geldigheid van zijn verblijfsvergunning onder de beperking “studie”. Desondanks heeft eiser niet tijdig actie ondernomen om zich te laten informeren over de gevolgen die zijn afstuderen had voor zijn verblijfsrecht en over de acties die hij in dit verband had moeten nemen. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid die in dit verband op eiser rust, dient dit alles voor zijn rekening te blijven.
3. Naar het oordeel van de rechtbank onderscheidt de situatie van eiser zich niet van die van andere vreemdelingen die geconfronteerd zijn met een verblijfsgat. Het gevolg dat eiser later in aanmerking zal komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en naturalisatie, is niet onevenredig in verhouding tot het doel dat verweerder beoogde met de intrekking per 1 augustus 2021 van zijn verblijfsvergunning onder de beperking “studie”. Van strijdigheid met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
1. Dit volgt uit artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4. Gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en op de motivering van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de maatstaf om van het horen af te zien. De rechtbank neemt bij dit oordeel in overweging dat eiser geen zienswijze heeft ingediend tegen het voornemen om zijn verblijfsvergunning onder de beperking “studie” in te trekken. Ook heeft eiser in bezwaar niet verzocht om een hoorzitting. In beroep heeft eiser ook niet onderbouwd welk belang hij had om op zijn bezwaargronden te worden gehoord. Het dossier en het verhandelde ter zitting geven geen aanleiding voor het oordeel dat in de bezwaarfase nog relevante informatie over het te beoordelen feitencomplex ontbrak, dan wel dat over dat feitencomplex nog onduidelijkheid bestond. Verder heeft eiser sec aangevoerd dat sprake is van onevenredigheid, maar hij heeft daartoe in bezwaar noch in beroep bijzondere individuele belangen aangevoerd.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de beroepsgronden geen doel treffen. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.