ECLI:NL:RBDHA:2023:8568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10467 en NL23.10468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 31 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 6 april 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet was verschenen voor een nader gehoor en daar geen verschoonbare reden voor had opgegeven. De rechtbank oordeelt echter dat de afwijzing onterecht was, aangezien eiser slechts een aanmeldgehoor had gehad en er geen inhoudelijke beoordeling van zijn asielrelaas had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen twaalf weken opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 2.511,- bedragen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.10467 (beroep) en NL23.10468 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

[v nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Salgik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft op 31 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 6 april 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk Arabisch en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is ondanks de uitnodiging voor een nader gehoor niet verschenen en heeft daar geen verschoonbare reden voor. Eiser heeft daarom geen aangelegenheden aan de orde gesteld die ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 28 Vw. Eiser is daarnaast Nederland onrechtmatig binnengekomen (sub h).
Standpunt eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag ten onrechte inhoudelijk en als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. Eiser is niet gehoord en om die reden had geen beoordeling kunnen plaatsvinden. Eiser heeft ter zitting tevens aangevoerd dat hij niet op de brief heeft gereageerd omdat hij toen als straf was overgeplaatst naar een andere locatie.
Verweerder had een voornemen kunnen uitbrengen met de mededeling dat hij voornemens is het asielverzoek buiten behandeling te stellen. Dat is niet gebeurd.
Het oordeel van de rechtbank
5. Hierna worden eerst de bepalingen weergegeven die relevant zijn voor de beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn (hierna: Pri), indien de vreemdeling bij indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
5.2.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Pri indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
5.3.
In artikel 32, eerste lid, van de Pri is bepaald dat lidstaten een verzoek enkel als ongegrond kunnen afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU [1] . In het tweede lid is bepaald dat in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de artikel 31, achtste lid, vermelde omstandigheden van toepassing is, de lidstaten een verzoek tevens als kennelijk ongegrond beschouwen, indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
5.4.
In artikel 31 van de Pri is bepaald dat de lidstaten de verzoeken om internationale bescherming behandelen in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.
5.5
In hoofdstuk II is in artikel 14, eerste lid, onder meer bepaald dat de beslissingsautoriteit de verzoeker persoonlijk hoort. In het tweede lid worden gevallen genoemd waarin kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud. In het vijfde lid is bepaald dat de lidstaten bij hun beslissing kunnen laten meewegen dat de verzoeker niet voor het persoonlijk onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor een goede reden had.
5.6
In artikel 28 van de Pri is bepaald dat van een impliciete intrekking kan worden uitgegaan als verzoeker heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van belang zijn voor zijn verzoek dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten is aan omstandigheden waarop hij geen invloed had.
5.3.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
5.4.
In de Memorie van Toelichting [2] bij de implementatie van de Pri in de Vw 2000 staat verder dat voor het kennelijk ongegrond verklaren van een aanvraag wel een volledig onderzoek naar de aanvraag zal plaatsvinden. De gronden voor afwijzing als kennelijk ongegrond kunnen naar hun aard immers pas worden aangenomen wanneer hier onderzoek naar is gedaan Ook wordt in de Memorie van Toelichting vermeld dat de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen zijn grondslag vindt in artikel 28 van de Pri. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is aan de orde wanneer er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen, maar de behandeling van de aanvraag ook niet kan worden voortgezet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de asielzoeker in een vroeg stadium van de procedure vertrekt of niet meer op komt dagen bij gehoren, maar zijn aanvraag niet intrekt. Het buiten behandeling stellen heeft een facultatief karakter, dit wil zeggen dat niet in alle gevallen waarin aan de voorwaarden is voldaan, de aanvraag ook buiten behandeling zal worden gesteld. Voorts wordt opgemerkt dat in de regel de aanvraag definitief zal worden afgedaan wanneer er een nader gehoor heeft plaatsgevonden. Wanneer er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. In die gevallen is immers doorgaans nog onvoldoende informatie beschikbaar om een inhoudelijk oordeel op te baseren.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de uitnodigingsbrief voor het nader gehoor, die hij heeft ondertekend, is gewezen op de mogelijkheid dat zijn aanvraag inhoudelijk wordt behandeld als hij zonder reden niet verschijnt op zijn gehoor. Daarbij komt dat hij heeft nagelaten contact op te nemen met de IND om de reden van zijn niet verschijnen door te geven. Daarom gaat verweerder ervan uit dat er geen redenen zijn waarom eiser niet zou kunnen terugkeren naar Algerije. Ter zitting heeft verweerder ook gesteld dat artikel 30b en 30c Vw kan-bepalingen zijn en het daarom de bevoegdheid van verweerder is te kiezen voor afdoening op inhoud of voor buiten behandeling stelling.
7.1
De rechtbank stelt vast dat er een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden maar dat eiser niet is verschenen op het nader gehoor. De rechtbank overweegt, gelet op het bovenstaande, dat verweerder artikel 30b, eerste lid, onder a en h, van de Vw niet kon gebruiken om eisers asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft immers slechts een aanmeldgehoor gehad. Verweerder kan pas artikel 30b van de Vw toepassen indien de asielaanvraag als ongegrond is afgewezen en verweerder kan pas een aanvraag afwijzen als er inhoudelijk is geoordeeld op het asielrelaas. Nu er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, heeft verweerder niet inhoudelijk kunnen oordelen over het asielrelaas. Verweerder heeft de aanvraag dan ook ten onrechte kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a en h van de Vw afgewezen.
7.2
Dat zowel 30b als 30c als kan-bepaling zijn geformuleerd betekent slechts dat verweerder niet gehouden is de aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond of de aanvraag buiten behandeling te stellen wanneer aan de voorwaarden van de bepaling is voldaan, niet dat het verweerder altijd vrij staat om te kiezen tussen de ene of de andere afdoeningswijze. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval de aanvraag buiten behandeling had kunnen stellen, nadat eiser in de gelegenheid was gesteld om aan te tonen dat zijn afwezigheid niet aan hem was toe te rekenen. Dit is niet gebeurd.

Conclusie

8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of het geschil anderszins finaal te beslechten. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 6 april 2023 en draagt verweerder op om opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt daarvoor een termijn van twaalf weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
10. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder: NL23.10467,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 april 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder: NL23.10468,
- wijst het verzoek af.
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Kroeze, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Kwalificatierichtlijn/herschikking.
2.Kamerstukken II, 2014/15, 34088 nr.3.