ECLI:NL:RBDHA:2023:8521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Indiase Sikh vanwege onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Indiase eiser, die als Sikh en aanhanger van Amritpal Singh een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser had aangevoerd dat hij bedreigd werd door Indiase autoriteiten vanwege zijn politieke overtuigingen en steun aan Amritpal Singh. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante elementen van het asielrelaas van de eiser niet voldoende geloofwaardig waren om aan te nemen dat hij in aanmerking kwam voor vluchtelingenstatus. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een situatie van vervolging verkeerde en dat hij geen ernstige beperkingen in zijn bestaansmogelijkheden had ondervonden in India. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier E. Mulder, en is openbaar gemaakt op 2 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.13041
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.13042, op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
J. Singh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 15 april 2023 een asielaanvraag ingediend. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij Sikh is en aanhanger is van Amritpal Singh. In verband hiermee hebben de Indiase autoriteiten tegen hem een dagvaarding uitgevaardigd en hebben zij hem geregeld telefonisch bedreigd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Discriminatie vanwege behoren tot de Sikh gemeenschap;
3. Steun aan Amritpal Singh;
4. Dreigementen vanwege steun aan Amritpal Singh.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de relevante elementen 1, 2 en 3 geloofwaardig zijn. Relevant element 4 wordt niet geloofwaardig geacht, omdat eiser ten aanzien hiervan onder meer oppervlakkig en tegenstrijdig heeft verklaard. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de geloofwaardig geachte relevante elementen niet voldoende zijn om te stellen dat eiser in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus. Evenmin leveren deze elementen volgens verweerder een reële vrees op voor schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), indien eiser terugkeert naar India.
4. Eiser is het hier niet mee eens en heeft het bestreden besluit op verschillende onderdelen betwist. De rechtbank gaat hierna in op de geschilpunten.
Over relevant element 4: dreigementen vanwege steun aan Amritpal Singh
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft hiertoe mogen aanvoeren dat eiser niet concreet heeft kunnen verklaren over wat hem wordt verweten. Eiser heeft de dagvaarding ook niet overgelegd, hoewel hij hiertoe wel tijd en gelegenheid heeft gehad. Verder heeft te gelden dat de aangifte volgens de verklaring van eiser dateert uit 2020 of 2021. Desondanks heeft eiser in deze dagvaarding niet direct aanleiding gezien om India te verlaten. Eiser is verder zonder problemen, op legale en gecontroleerde wijze, uitgereisd. Eén en ander wijst er niet op dat hij in de bijzondere negatieve belangstelling van de Indiase autoriteiten heeft gestaan.
Verweerder heeft verder mogen aanvoeren dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de telefonische bedreigingen afkomstig waren van de Indiase autoriteiten. De verklaringen die eiser op 22 april 2023 en ter zitting heeft afgelegd over hoe de Indiase autoriteiten hem op het spoor gekomen zijn en waarom zij specifiek eiser dagvaarden en bedreigen, zijn gebaseerd op vermoedens van eiser. De bronnen die eiser in dit verband heeft aangehaald staven niet dat Sikhs en/of aanhangers van Amritpal Singh categorisch worden vervolgd in India. Aan de hand van deze bronnen heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat juist híj te vrezen heeft voor vervolging door de Indiase autoriteiten.
De argumenten over de dagvaarding en de telefonische bedreigingen zijn al afdoende om de ongeloofwaardigheid van het relevante element 4 te dragen. Het oordeel van de rechtbank over de geschilpunten met betrekking tot de directe reden van vertrek van eiser uit India en het wissen van foto’s op zijn telefoon leiden niet tot een andere conclusie. De rechtbank laat die geschilpunten daarom onbesproken.
Over de relevante elementen 1, 2 en 3
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen ernstige beperking in zijn bestaansmogelijkheden heeft ondervonden. Evenmin is het voor eiser onmogelijk geweest om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren in India. Eiser heeft op dit onderdeel geen concrete beroepsgronden aangedragen.
7. Niet ten onrechte heeft verweerder aangevoerd dat eiser oppervlakkig is gebleven over de inhoud van de toespraken van Amritpal Singh en over de rol van eiser binnen de beweging van Amritpal Singh. Zo heeft eiser verklaard dat hij tijdens bijeenkomsten ter plekke opdrachten kreeg en dat hij “rechterhand van de rechterhand van Amritpal Singh” was. Uit zijn verklaringen valt niet op te maken dat eiser binnen de beweging van Amritpal
Singh een vooraanstaande, leidende, initiërende positie bekleedde. Zijn verklaring dat hij in Sikh-tempels diende, dat hij de beweging van Amritpal Singh steunde en dat hij tijdens bijeenkomsten van die beweging uitvoerende taken vervulde, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat eiser een fundamentele politieke overtuiging had.
Hierbij komt nog dat verweerder India heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Het is niet gebleken dat Sikhs en/of aanhangers van Amritpal Singh als bijzondere groep worden aangemerkt die moeten rekenen op een speciale negatieve belangstelling van de Indiase autoriteiten. Eiser heeft dit ook niet betwist. Al met al heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.