ECLI:NL:RBDHA:2023:8511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 18 november 2022 was genomen, verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst zouden worden totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. In de uitspraak van dezelfde dag in de zaak met nummer NL22.24935 is besloten op het beroep dat verband houdt met het verzoek om voorlopige voorziening. Aangezien de rechtbank in die zaak al had beslist, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. Het verzoek is daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. De proceskosten zijn vastgesteld op € 837,-, en verweerder moet ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.