ECLI:NL:RBDHA:2023:846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.12836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis wegens gebrek aan feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiseres, de echtgenote van de referent, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet in geschil is, maar dat er wel verdeeldheid bestaat over de vraag of er op het moment van de inreis van referent in Nederland sprake was van een feitelijke gezinsband.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de afwijzing beoordeeld. Het primaire besluit van 6 september 2021 wees de aanvraag af, omdat niet was aangetoond dat eiseres op het moment van de inreis van referent feitelijk tot zijn gezin behoorde. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen feitelijke gezinsband bestond, mede omdat referent op het moment van zijn binnenkomst in Nederland al sinds mei 2019 geen contact had gehad met eiseres. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken die de afwijzing van de aanvraag ondersteunen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12836

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens [naam 2] (referent) ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
In het besluit van 9 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Op 3 december 2020 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres is de echtgenote van referent.
1.2.
Bij schrijven van 13 januari 2021 heeft VluchtelingenWerk Nederland namens referent en ten behoeve van eiseres onderhavige aanvraag ingediend.
1.3.
Referent heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, onder andere, een huwelijksuittreksel uit de Syrische burgerlijke stand, een huwelijksbevestiging van de shariarechtbank, een uittreksel van de familieregistratie uit de Syrische burgerlijke stand alsmede een Syrisch familieboekje overgelegd.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en heeft daartoe
- samengevat - het volgende overwogen. De hiervoor onder 1.3. genoemde documenten zijn door Bureau Documenten echt bevonden en met deze documenten is de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aangetoond. Niet is echter aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van de inreis van referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorde.
2. Op 1 oktober 2021 is namens eiseres bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn bij schrijven van 13 december 2021 ingediend. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarin - kort samengevat - is overwogen dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd niet leidt tot een ander oordeel.
2.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens haar in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de identiteit van eiseres, de familierechtelijke relatie tussen haar en referent en hun rechtsgeldig huwelijk niet in geschil zijn. Partijen zijn echter wel verdeeld over de vraag of tussen eiseres en referent sprake was van een feitelijke gezinsband op het moment dat referent Nederland is ingereisd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4. Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat verweerder de aanvraag voor gezinshereniging mag afwijzen als de referent geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden.
4.1.
Uit paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder als beleid hanteert dat referent, ook in het geval van een nareizende huwelijkspartner, aannemelijk moet maken dat deze huwelijkspartner tot zijn gezin behoorde op het moment van binnenkomst van referent.
5. Hoewel verweerder niet twijfelt aan het rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent en daardoor evenmin aan de familierechtelijke relatie tussen beiden, is dit niet het enige waar verweerder zijn besluit op hoeft te baseren. Ook andere omstandigheden, in samenhang met andere feiten en verklaringen over essentiële zaken rondom het gestelde gezinsleven, vormen bewijs voor het al dan niet bestaan van een feitelijke gezinsband. De rechtbank verwijst hieromtrent naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:206). Uit deze Afdelingsuitspraak volgt eveneens dat een rechtsgeldig huwelijk niet in de weg staat aan een mogelijke verbreking van de feitelijke gezinsband.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland sprake was van een feitelijke gezinsband met eiseres. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit de verklaringen van referent is gebleken dat hij, op het moment van zijn binnenkomst in Nederland op 12 maart 2020, al sinds mei 2019 geen enkel persoonlijk contact met eiseres heeft gehad. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat het ontbreken van contact niet was gelegen in de vluchtsituatie van referent. Hiervoor heeft verweerder van belang mogen achten dat, zoals ter zitting is toegelicht, het huwelijk tussen eiseres en referent is gesloten nadat referent vanuit Syrië (via Libanon) naar Turkije was gevlucht en dat het ontbreken van persoonlijk contact tussen beiden betrekking had op de periode -van ongeveer zes maanden-waarin referent vanuit Turkije naar Nederland is gekomen. Ook heeft verweerder bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat referent tijdens het gehoor van 5 augustus 2021 heeft verklaard dat hij in eerste instantie de intentie had om niet eiseres te laten nareizen maar wel zijn toenmalige nieuwe partner. Met de enkele omstandigheid dat het huwelijk tussen referent en eiseres al was gesloten voor binnenkomst van referent in Nederland is, mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment dat referent in Nederland aankwam feitelijk tot zijn gezin behoorde. Ook de omstandigheid dat eiseres en referent sinds augustus 2020 weer contact met elkaar hebben maakt niet dat sprake is van een feitelijke gezinsband. Verweerder heeft in dat kader het standpunt mogen innemen dat de nareisprocedure enkel is bedoeld om de feitelijke gezinsband te herstellen die door de vluchtsituatie is ontwricht. Ten aanzien van de verklaring van referent tijdens het hiervoor genoemd gehoor van 5 augustus 2021 dat hij eiseres financieel ondersteunt en het betoog van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat daarom wel sprake is van een feitelijke gezinsband, oordeelt de rechtbank dat dit betoog niet slaagt, alleen al omdat referent zijn verklaring niet met stukken heeft onderbouwd.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven te zien om eiseres te horen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.