ECLI:NL:RBDHA:2023:8427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/09/644814 / JE RK 23-593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 3 mei 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01] en de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd ingediend door de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedsituatie bij [de vrouw02]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, maar dat de gronden voor uithuisplaatsing onvoldoende zijn. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige01] beoordeeld, waarbij naar voren kwam dat er zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van het kind bij [de vrouw02]. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige01] per direct bij [de vrouw01] geplaatst kan worden, gezien de aanhoudende conflicten en de onvoorspelbaarheid van [de vrouw02]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 12 februari 2024 en het verzoek tot machtiging voor uithuisplaatsing afgewezen. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/644814 / JE RK 23-593
Datum uitspraak: 3 mei 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstellingAfwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 23 maart 2023 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2011 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: [de vrouw01] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.L. Witteveen, te Rotterdam,
en

[de vrouw02] ,

hierna te noemen: [de vrouw02] ,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna tezamen te noemen: de moeders.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling, d.d. 24 april 2023.
Na de zitting is het verweerschrift van de zijde van [de vrouw02] ontvangen.
Op 3 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- [de vrouw01] , bijgestaan door haar advocaat.
[minderjarige01] is op 3 mei 2023 voorafgaand aan de zitting in bijzijn van [naam01] in raadkamer gehoord.
[de vrouw02] is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet in persoon verschenen.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door [de vrouw02] .
- [de vrouw01] is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij [de vrouw02] .
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 6 februari 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 12 februari 2023 tot 12 mei 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij [de vrouw02] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van negen maanden, alsmede tot machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij [de vrouw02] voor de periode van drie maanden.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Het plan met de moeders is altijd geweest dat [minderjarige01] met de overstap naar de middelbare school bij [de vrouw01] zou gaan wonen. Dit plan is naar voren gehaald omdat [de vrouw02] op zoek is naar een andere woning. [minderjarige01] zou daarom komende zomervakantie al overgaan naar [de vrouw01] en groep acht volgen in [plaats01] . Het verzoek tot uithuisplaatsing bij [de vrouw02] is daarom gedaan voor de duur van drie maanden. Nadat het verzoek was ingediend bij de rechtbank is de stress bij [de vrouw02] echter flink toegenomen. [de vrouw02] is bang dat wanneer [minderjarige01] bij [de vrouw01] gaat wonen er geen contact meer zal zijn zolang het gezag niet is geregeld. [de vrouw02] kan hierdoor erg dreigend zijn richting de hulpverlening wanneer de spanningen oplopen en is dan niet voor reden vatbaar. In de thuissituatie vinden de ruzies tussen [de vrouw02] en [minderjarige01] steeds vaker en heftiger plaats waarbij [minderjarige01] regelmatig hardhandig wordt beetgepakt en wordt gestraft. Het lukt [de vrouw02] onvoldoende om in het belang van [minderjarige01] te handelen en er zijn veiligheidsafspraken gemaakt. De jeugdbeschermer acht het op dit moment niet veilig bij [de vrouw02] en vanwege de spanningen verblijft [minderjarige01] tijdens de meivakantie bij [de vrouw01] . Het is in het belang van [minderjarige01] dat de knoop wordt doorgehakt en de jeugdbeschermer bepleit een directe plaatsing bij [de vrouw01] . VUHP is aangevraagd, maar het is nog onduidelijk wanneer dit kan starten vanwege wachtlijsten. Indien [minderjarige01] per direct bij [de vrouw01] wordt geplaatst zal de jeugdbeschermer met het Jeugd- en Gezinsteam in [plaats01] kijken of er een ambulant werker kan worden ingezet om dit te begeleiden. De jeugdbeschermer heeft er vertrouwen in dat de overplaatsing ook zonder deze hulpverlening zal lukken. Daarna zal gekeken moeten worden hoe het contact tussen de moeders kan worden vormgegeven en welke hulpverlening daarop kan worden ingezet. Met [de vrouw02] was afgesproken dat haar partner naar de rechtbank zou komen om [minderjarige01] na het kindgesprek op te vangen, maar dit is zonder bericht niet gebeurd waardoor [minderjarige01] nu alleen op de gang van de rechtbank tijdens de zitting was. Een collega heeft zich over hem ontfermd.
Door en namens [de vrouw01] is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. [de vrouw01] geeft al langere tijd aan dat er zorgen zijn over [minderjarige01] bij [de vrouw02] , maar dit werd iedere keer weggezet als een loyaliteitsconflict en dat er onduidelijkheid is over zijn perspectief. Nu blijkt dat er wel degelijk zorgen zijn dat de opvoedsituatie bij [de vrouw02] niet goed genoeg is. De opvoedomgeving bij [de vrouw01] is wel goed genoeg en de moeder staat ook open voor hulpverlening. [minderjarige01] is bekend bij de basisschool in [plaats01] waar hij na de zomervakantie naartoe zal gaan. Als [minderjarige01] nu bij [de vrouw01] wordt geplaatst dan zal de moeder ervoor zorgen dat hij het schooljaar bij zijn huidige school in [plaats02] zal kunnen afmaken.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt dat de kinderrechter dat aanvankelijk was afgesproken dat [minderjarige01] in de zomervakantie van 2024 bij de overgang van de basisschool naar de middelbare school bij [de vrouw01] zou gaan wonen. Deze afspraak tussen partijen is vervroegd waardoor [minderjarige01] al komende zomervakantie naar [de vrouw01] zou gaan en hij groep acht op zijn oude basisschool in [plaats01] zou doen.
Bovendien zou het zelfs nog eerder vervroegd kunnen worden, namelijk op het moment dat [de vrouw02] een huis heeft gevonden en gaat verhuizen. [de vrouw01] heeft ter zitting toegezegd dat, indien [minderjarige01] nog voor de zomervakantie bij haar wordt geplaatst, zij [minderjarige01] de periode voor de zomervakantie naar zijn huidige school zal brengen zodat hij zijn schooljaar daar kan afmaken.
De jeugdbeschermer heeft kenbaar gemaakt dat er bij haar grote zorgen zijn over de opvoedsituatie en de veiligheid van [minderjarige01] bij [de vrouw02] . Het vertrouwen en het contact tussen de moeders is de afgelopen periode niet verbeterd. [de vrouw02] wil dat er gezamenlijk gezag komt en dat de gecertificeerde instelling dit regelt. De jeugdbeschermer heeft meerdere malen aangegeven dat [de vrouw02] dit alleen zelf kan regelen, maar daarvoor heeft zij tot op heden geen stappen ondernomen.
De spanningen bij [de vrouw02] zijn flink toegenomen waardoor de ruzies tussen [de vrouw02] en [minderjarige01] steeds vaker en heftiger plaatsvinden. [de vrouw02] is onvoorspelbaar en onberekenbaar in haar gedrag, ook richting [minderjarige01] , en kan dreigend zijn richting de hulpverlening. Ze is dan niet meer aanspreekbaar waardoor er op die momenten geen samenwerking mogelijk is. Deze aanhoudende conflicten zijn erg belastend voor [minderjarige01] en er zijn zorgen over zijn veiligheid bij [de vrouw02] .
Er zijn zelfs veiligheidsafspraken gemaakt moeten worden en besloten werd dat [minderjarige01] in de meivakantie tot de zitting bij [de vrouw01] zal blijven tot er meer duidelijkheid is over het verzoek.
[minderjarige01] geeft zelf consistent aan al jaren de wens te hebben om bij [de vrouw01] te wonen.
Gezien het door de jeugdbeschermer geschetste beeld over de recente escalatie van de situatie acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige01] om de lang besproken transitie naar [de vrouw01] per direct te laten plaatsvinden en niet langer uit te stellen, afhankelijk van een willekeurige en onbekende verhuizingsdatum of een wisseling in de zomervakantie.
Er is voor de moeders en [minderjarige01] duidelijkheid nodig te meer nu zowel [de vrouw02] als haar partner niet naar de rechtbank zijn gekomen om voor [minderjarige01] zorg te dragen zoals eerder was afgesproken met de jeugdbeschermer.
Het schriftelijke verweer van [de vrouw02] is niet tijdig door de kinderrechter ontvangen. Gebleken is dat de reactie van [de vrouw02] op 2 mei om 16:21 uur is verzonden per e-mailbericht, maar dat deze foutief was geadresseerd en derhalve pas één dag na de zitting is ontvangen door de kinderrechter. Hierdoor heeft de kinderrechter pas na de zitting hiervan kennis kunnen nemen.
Ter zitting hebben de overige partijen ook geen melding gedaan dat zij een dergelijke e-mail hadden ontvangen, waardoor deze kennelijk ook niet aan hen is verzonden.
De jeugdbeschermer heeft gezegd dat zij een Whatsapp-bericht van [de vrouw02] had ontvangen dat zij niet ter zitting zou verschijnen.
Voorts heeft zij gemeld dat, in tegenstelling tot de gemaakte afspraak, de partner van [de vrouw02] niet op de rechtbank aanwezig was om [minderjarige01] mee te nemen na zijn gesprek met de kinderrechter, waardoor hij daar alleen was en alleen zou blijven als [de vrouw01] hem niet na de zitting mee naar huis zou nemen.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter verlenging van de ondertoezichtstelling nodig om de overgang van [minderjarige01] naar [de vrouw01] te kunnen begeleiden en te monitoren en de benodigde hulpverlening in te kunnen schakelen. Tevens is snelle hulpverlening nodig om de band tussen [minderjarige01] en [de vrouw02] te behouden en vorm te geven.
De kinderrechter zal het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij [de vrouw02] afwijzen zodat [minderjarige01] bij [de vrouw01] kan worden geplaatst.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 12 mei 2023 tot 12 februari 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.