Overwegingen
1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1994] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Georgië niet kan leven omdat het een onderontwikkeld land is. Hij wil bepaalde dingen leren en heeft daarbij hulp nodig. In Georgië lukte dit niet. Daarnaast heeft eiser verklaard dat er in Georgië sprake is van armoede en dat hij daar niet genoeg geld kan verdienen. Verder heeft eiser verklaard dat hij in België in detentie een boek heeft geschreven en dat hij tijd en hulp nodig heeft om dit boek te vertalen. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij graag bij zijn dochter in Frankrijk wil zijn.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element: Identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht dit element geloofwaardig.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser eerder vanaf 2011 en 2013 geruime tijd in de EU heeft verbleven zonder asielvragen in te dienen en de later, in de periode 2017-2021, ingediende asielaanvragen niet heeft afgewacht. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder niet van problemen die raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag, zodat de verklaringen van eiser niet inhoudelijk getoetst worden. Verweerder wijst erop dat Georgië is aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor hem niet geldt.
5. Eiser voert aan dat hij medische problemen heeft waardoor hij wellicht niet goed en volledig heeft kunnen verklaren. Uit het gehoor blijkt duidelijk dat sprake is van medische problematiek.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat er medische redenen zijn om aan te nemen dat hij tijdens de gehoren niet juist of niet volledig heeft kunnen verklaren. Ook in de inhoud van de gehoren ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor zo’n oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert voorts aan dat hetgeen zich voorafgaande aan deze asielaanvraag in Europa heeft voorgedaan, in deze procedure geen rol mag spelen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit wel zou mogen.
8. Nog afgezien van de vraag of verweerder gebeurtenissen van vóór de aanvraag niet bij de beoordeling mag betrekken, heeft verweerder de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard omdat de verklaringen van betrokkene geen raakvlakken hebben met één van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag dan wel met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. De rechtbank ziet naar aanleiding van deze en de overige gronden van het beroep, voor zover deze betrekking hebben op de verklaringen van eiser, geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hem ten onrechte een inreisverbod is opgelegd. Zo wordt hem de mogelijkheid ontnomen om zijn dochter in Frankrijk te zien.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn verklaringen over een dochter in Frankrijk niet heeft onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat hij een dochter heeft en dat zijn gestelde dochter in Frankrijk verblijft. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
11. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden.
12. De rechtbank stelt vast dat in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat verweerder kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser, gelet op het bovenstaande, op goede gronden kennelijk ongegrond is verklaard, zodat verweerder bevoegd was om eiser een vertrektermijn te onthouden. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder hem in dit geval wel een vertrektermijn had moeten gunnen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
14. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.