ECLI:NL:RBDHA:2023:8387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
21-5796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over beschut werk en arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, waarin is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot werk heeft. Dit besluit volgde op een advies van het UWV, dat stelde dat eiser begeleiding of aanpassingen nodig heeft die een gewone werkgever niet kan bieden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, samen met een andere zaak van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het college aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan door eiser een arbeidsovereenkomst van 12 uur per week aan te bieden voor schoonmaakwerk op een school. Eiser betoogde dat dit werk niet passend was vanwege de drukte op de school, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeert dat het college zich op zorgvuldige wijze heeft gebaseerd op het advies van het UWV en dat het aanbod van werk passend is, ondanks de bezwaren van eiser.

Eiser heeft ook aangevoerd dat het college niet tijdig een besluit heeft genomen en dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten, omdat eiser niet kon aantonen dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere geïndiceerden en omdat de termijn voor het nemen van besluiten in deze context niet van toepassing was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

gemachtigde: mr. N.T. Bui.

Inleiding

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot werk heeft.
Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld, samen met eisers beroep in de zaak met nummer SGR 22/8206. In die zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, en gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam]
.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiser heeft, in overleg met verweerder, ter vaststelling van zijn arbeidsmogelijkheden het formulier “Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen” bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ingediend. Bij brief van 8 juli 2020 heeft het UWV, onder verwijzing naar het advies van 6 juli 2020 van een arbeidsdeskundige van het UWV, advies uitgebracht aan verweerder. Volgens het advies van het UWV kan eiser alleen in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden aan het werk. Hij heeft begeleiding of aanpassingen nodig die een gewone werkgever hem niet kan bieden. Het UWV heeft verweerder dan ook geadviseerd om eiser de indicatie beschut werk te geven.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder het advies van het UWV overgenomen en besloten dat eiser uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot werk heeft.
1.3
Verweerder heeft eiser voorts een arbeidsovereenkomst van 12 uur per week aangeboden, te weten schoonmaakwerk dat aan de begeleidingscriteria uit het advies van het UWV voldoet. Het aanbod omvat de inspanning zijdens verweerder om naast begeleiding die is gericht op het uitvoeren en behouden van werk, eiser ook te ondersteunen bij de communicatie met als doel aspecten die een rol kunnen spelen bij het tot stand brengen van onbedwingbaar gedrag zoveel mogelijk te beperken.
1.4
Vanwege in het advies van de arbeidsdeskundige van 6 juli 2020 opgenomen onjuistheden – een onjuiste naamsvermelding - heeft de arbeidsdeskundige van het UWV een nieuw advies uitgebracht, met behoud van de oorspronkelijke conclusie. Daarbij heeft het UWV aan verweerder bericht dat het eerder gegeven advies van de arbeidsdeskundige vervalt en wordt vervangen door het advies gedateerd op 14 april 2021.
1.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd met een verbeterde motivering. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het nieuwe advies van de arbeidsdeskundige van het UWV net als het advies van 6 juli 2020 een positief advies beschut werk afgeeft. Aangezien dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen kan dat advies aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat het door verweerder gedane aanbod niet passend zou zijn.
2. In beroep heeft eiser betoogd dat het bestreden besluit beter gemotiveerd had moeten worden. Immers, het door verweerder aangeboden werk op een school is geen passend werk voor eiser, omdat sprake is van een drukke werkomgeving. Volgens eiser heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om eiser aan passend werk te helpen. Verder stelt eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat hij anders behandeld wordt dan andere geïndiceerden. Ook is eiser van mening dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. Verweerder heeft ruim later dan binnen de toegestane 8 weken het primaire besluit genomen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Op grond van artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) voor zover hier van belang, biedt verweerder ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie het college heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, ambtshalve of op verzoek een voorziening beschut werk aan, waarbij deze persoon in een dienstbetrekking in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden verricht.
3.1
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit allereerst bepaalt dat eiser in aanmerking komt voor beschut werk. Dit aspect van het besluit is niet in geschil. Verder ziet het bestreden besluit op het door verweerder op grond van artikel 10b van de Pw aanbieden van een voorziening beschut werk.
Dat een voorziening is aangeboden is evenmin in geschil. In geschil is of verweerder zich voldoende heeft ingespannen om eiser een passende voorziening aan te bieden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat het type werk dat is aangeboden, schoonmaakwerk op een school, voor eiser niet passend zou zijn. Eiser heeft op dit punt gesteld dat het betreffende werk zou plaatsvinden op een ‘drukke’ school. De rechtbank acht deze stelling onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het aanbod zoals door verweerder gedaan niet passend zou zijn. Immers, verweerder heeft zich in het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit gebaseerd op het rapport van 14 april 2021, en de hierin aangegeven voorwaarden overgenomen, waaronder de voorwaarde dat de werkplek rustig is zonder veel omgevingsprikkels. Ter zitting is dit door verweerder nader toegelicht, in die zin dat de betreffende school diverse locaties heeft en het schoonmaakwerk kan worden uitgevoerd op tijden waarop het rustig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het persisteren dat de aangeboden werkplek te druk zou zijn, zijn stelling in het licht van de betwisting door verweerder onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht daarbij de toelichting zijdens verweerder begrijpelijk.
3.3
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de werktijden dat voorzover eiser een urenbeperking heeft, deze urenbeperking kennelijk is vastgesteld in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en dit kennelijk een maximum betreft. Dat verweerder thans een werkplek, en met name ondersteuning, voor minder dan dat maximum aanbiedt, namelijk 12 uur in de week in plaats van de voor eiser geldende beperking tot 24 uur per week, maakt niet dat het aanbod zoals door verweerder gedaan niet passend zou zijn.
3.4
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de inspanningsverplichting die op verweerder rustte en die tot het concrete aanbod tot schoonmaakwerk op een school heeft geleid, geen aanleiding bestaat om strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel aan te nemen.
3.5
De rechtbank oordeelt voorts dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd. Eiser heeft in het bijzonder geen melding gemaakt van gelijke gevallen waarmee zijn situatie moet worden vergeleken.
3.6
Eisers stelling dat verweerder niet tijdig het primaire besluit heeft genomen treft evenmin doel. Eiser stelt ten onrechte dat verweerder binnen 8 weken een besluit had moeten nemen. Eiser doelt hierbij kennelijk op de in artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar dit artikellid is van toepassing bij besluiten die op een aanvraag worden genomen en daarvan is hier geen sprake. Overigens heeft eiser zelf ter zitting toegelicht dat het lange wachten op een besluit hem heeft geïrriteerd maar dat hij beseft dat zijn stelling geen gevolgen kan hebben voor de procedure.
4. Eisers beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.