ECLI:NL:RBDHA:2023:8380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/09/646203 / JE RK 23-777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De moeder van [minderjarige01] heeft het ouderlijk gezag, maar [minderjarige01] verblijft feitelijk bij de grootouders aan moederszijde. De kinderrechter had eerder op 6 december 2022 al een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu opnieuw ter beoordeling lag. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en de verblijfplaats van [minderjarige01] te wijzigen naar een gezinsgerichte voorziening, omdat eerdere pogingen om een pleeggezin te vinden niet succesvol waren. De grootouders hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de gecertificeerde instelling, waarbij zij hun zorgen uitten over de geschiktheid van een gezinshuis voor [minderjarige01]. De kinderrechter heeft de argumenten van de grootouders overwogen, maar oordeelde dat de noodzaak voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig is, gezien de prikkelgevoeligheid van [minderjarige01] en de onduidelijkheid over de rol van de moeder in zijn opvoeding. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling toegewezen, met de beslissing dat [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening geplaatst zal worden, met ingang van 26 mei 2023 tot 8 december 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/646203 / JE RK 23-777
Datum uitspraak: 26 mei 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,

locatie Den Haag, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Gierdharie, te Den Haag,

[naam01] en [naam02] ,

hierna te noemen: de grootouders (moederszijde),
samen wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.S. Ganga te Zoetermeer.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 20 april 2023;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de advocaat van de grootouders 23 mei 2023;
- het aanvullend verzoekschrift van de gecertificeerde instelling van 25 mei 2023.
Op 25 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Gierdharie;
- [naam03] en [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
- de grootouders, bijgestaan door mr. C.S. Ganga.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] verblijft feitelijk bij de grootouders moederszijde.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 december 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd tot 8 december 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Het verzoek

De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling en de toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige01] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
De gecertificeerde instelling heeft sinds de uitspraak van 6 december 2022 gezocht naar een geschikt pleeggezin voor [minderjarige01] . In de voornoemde beschikking is opgenomen dat [minderjarige01] binnen 8 weken na het vinden van een pleeggezin, gefaseerd zal worden overgeplaatst. Dit is gecommuniceerd naar alle partijen middels een overgangsplan. Op 19 februari 2023 heeft [minderjarige01] zijn eerste kennismaking gehad met het geselecteerde pleeggezin. Na deze kennismaking heeft de pleegmoeder van dit gezin laten weten dat zij bij de eerste kennismaking al zoveel kenmerken van ASS/antisociaal gedrag bij [minderjarige01] heeft gezien dat zij vreest dat zij als pleeggezin niet aan de zorgbehoefte van [minderjarige01] kunnen voorzien. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens een gedragswetenschapper ingeschakeld, die een observatietraject heeft uitgevoerd naar het gedrag van [minderjarige01] , op basis waarvan werd geconcludeerd dat [minderjarige01] het best tot zijn recht zou komen in een gezinshuis. Parallel aan dit onderzoek heeft de jeugdbeschermer [minderjarige01] ingeschreven bij een drietal pleegzorginstanties, om de beste plek voor hem te vinden. Al deze instanties hebben op basis van de pleegzorgscreening van [minderjarige01] vastgesteld, dat een plaatsing in een pleeggezin niet mogelijk is, omdat deze omgeving niet passend is voor hem. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat er een plan ligt om [minderjarige01] op korte termijn over te plaatsen naar een gezinshuis, met een transitieperiode van zo’n 2 weken. Wanneer [minderjarige01] geplaatst is in het gezinshuis, zal er ook worden gekeken naar de rol die de moeder zal kunnen invullen in de opvoeding van [minderjarige01] en naar het uitbreiden van contact tussen [minderjarige01] en de moeder.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder heeft ingestemd met de verzoeken van de gecertificeerde instelling. De moeder wil graag contact met haar zoon, maar dit werd lang gestagneerd. Zij is blij dat zij nu wel de kans krijgt hiervoor.
Er is door en namens de grootouders verweer gevoerd tegen de verzoeken en zij hebben tevens zelfstandige verzoeken ingediend. De grootouders willen op de langere termijn geen pleegouder meer zijn omdat zij weer hun grootouderrol willen innemen, maar zijn wel bereid om voor [minderjarige01] te zorgen tot er een geschikt pleeggezin voor hem is gevonden dat kan aansluiten op zijn prikkelgevoeligheid. De grootouders zijn het niet eens met de plaatsing van [minderjarige01] in een gezinshuis. [minderjarige01] is een drukke en sociale jongen, die wel erg prikkelgevoelig is. [minderjarige01] is daarom gebaat bij een rustige omgeving, waar hij niet overmatig zal worden gestimuleerd en waar hij zijn prikkels kan verwerken. Dit is ook naar voren gekomen uit het advies van [minderjarige01] zijn sensorische fysiotherapeut, die geen antisociale kenmerken bij [minderjarige01] heeft geconstateerd. Een gezinshuis zal deze omgeving niet kunnen bieden. De grootouders zijn van mening dat er zowel de pleegmoeder van het voor [minderjarige01] beoogde pleeggezin, als de ingeschakelde gedragswetenschapper, niet gekwalificeerd waren tot het vaststellen van een diagnose over het gedrag van [minderjarige01] en dat de observaties niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Op basis van hun advies zouden dan ook geen conclusies mogen worden getrokken of vervolgstappen worden genomen. Verder zijn de grootouders van mening de gedragswetenschapper is beïnvloed door de pleegzorgbegeleider. De pleegouders verzoeken daarom om de benoeming van een bijzondere curator, zodat er een onafhankelijk onderzoek naar het gedrag van [minderjarige01] kan plaatsvinden. De grootouders hebben ook hun zorgen geuit over de mogelijkheid dat de moeizame samenwerking die zij hebben gehad met de jeugdbeschermer, effect zou hebben gehad om hun pleegzorgscreening. Ook met betrekking tot het matchingprofiel van [minderjarige01] , is er niet naar hen geluisterd en zijn de juiste aandachtspunten niet opgenomen. Dit heeft ook effect op het vinden van een juist pleeggezin voor [minderjarige01] , omdat er valse verwachtingen worden gecreëerd en [minderjarige01] daarom afgewezen wordt. Dit matchingprofiel zal dus aangepast moeten worden. Verder is het in het belang van [minderjarige01] dat wanneer er een pleeggezin is gevonden, er een langere transitie periode van de plaatsing zal plaatsvinden en dat de periode van 2 tot 3 maanden wordt aangehouden. In de periode dat er nog geen passend pleeggezin is gevonden voor [minderjarige01] en hij nog bij de grootouders woont, moet hij alvast worden ingeschreven bij een medisch kinderdagverblijf, zodat hij kan toewerken naar het begin van zijn schoolgang. De pleegouders zien, wanneer er een afwijzing van het verzoek tot de wijziging van de machtiging uithuisplaatsing wordt uitgesproken, reden om hun blokkaderecht in te roepen.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting gereageerd op de zelfstandige verzoeken van de grootouders. De gecertificeerde instelling vreest dat een langere transitieperiode voor de overplaatsing van [minderjarige01] naar een gezinshuis zal leiden tot een verdere verharding van de samenwerking. De gecertificeerde instelling heeft hierbij de hechting en het perspectief van [minderjarige01] in gedachte en acht daarom een kortere periode meer in zijn belang. Wat betreft de nieuwe pleegzorgscreening en het onderzoek door een bijzondere curator, zouden dit alleen extra prikkels teweegbrengen voor [minderjarige01] en zal het niet tot een ander resultaat leiden dan wat er nu ligt. Alle betrokken partijen hebben zorgvuldig gehandeld met de informatie die voor handen lag. Verder heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat zij een aanmelding op dit moment bij de medische kinderopvang willen overwegen, maar dat zij dit eigenlijk pas willen doen als er meer duidelijkheid is over het perspectief van [minderjarige01] . Met het oog op de prikkelgevoeligheid van [minderjarige01] , is het niet voor hem om hem voor een korte periode naar verschillende medische kinderopvangen te laten gaan.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter constateert dat de noodzaak tot een uithuisplaatsing van [minderjarige01] , zoals deze was ten tijde van de zitting van 6 december 2022, niet is gewijzigd. De kinderrechter is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige01] . [minderjarige01] is prikkelgevoelig en staat altijd aan, waardoor hij een verhoogde zorgvraag heeft. Het is in zijn belang dat hij opvoeders heeft die kunnen aansluiten bij deze zorgvraag. Verder is er nog steeds sprake van een moeizame verhouding tussen de moeder en de grootouders, waarbij er onduidelijkheid lijkt te zijn over de rol die de moeder uiteindelijk zal invullen in de zorg voor [minderjarige01] . Nu de moeder nog niet in staat is om tegemoet te komen aan de zorgvraag van [minderjarige01] , acht de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] noodzakelijk. De gecertificeerde instelling heeft verzocht tot een wijziging van de categorie, namelijk tot de uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening. Omdat [minderjarige01] inmiddels gedurende ten minste een jaar door de pleegouder(s) is opgevoed en verzorgd, is in het onderhavige geval daarnaast artikel 1:265i BW van toepassing. De gecertificeerde instelling heeft tevens verzocht om toestemming voor de wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige01] .
Naar het oordeel van de kinderrechter is er door de gecertificeerde instelling zorgvuldig onderzocht en voldoende onderbouwd dat een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige01] noodzakelijk is en dat een plaatsing in een gezinshuis het meest passend is voor hem. De plaatsing van [minderjarige01] bij het voor hem gevonden pleeggezin, is niet doorgegaan nadat de pleegmoeder op grond van haar eigen ervaring had gesignaleerd dat zij en haar gezin niet aan de opvoedbehoeften van [minderjarige01] zouden kunnen voldoen. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens een gedragswetenschapper ingeschakeld die een observatietraject heeft uitgevoerd. Er is geen reden om aan te nemen dat deze gedragswetenschapper onbevoegd zou zijn tot uitvoeren die observaties. Verder is het naar het oordeel van de kinderrechter ter zitting en uit het verweer van de grootouders niet gebleken dat de observaties onzorgvuldig hebben plaatsgevonden. De kinderrechter stelt voorts vast dat de gecertificeerde instelling [minderjarige01] heeft ingeschreven bij drie pleegzorginstanties die allen expertise hebben op het gebied van kinderen met een verhoogde zorgvraag. Deze instanties hebben aangegeven dat zij een pleeggezin geen passende plek vinden voor [minderjarige01] . Dit alles in aanmerking genomen, is de kinderrechter van oordeel dat een wijziging van de categorie van de uithuisplaatsing in een pleeggezin naar een plaatsing in een gezinsgerichte voorziening noodzakelijk is in het belang van [minderjarige01] . De kinderrechter verwerpt de verweren van de grootouders omdat die voornamelijk berusten op aannames en omdat daaruit voorts niet blijkt dat de gecertificeerde instelling onzorgvuldig of vooringenomen heeft gehandeld.
Nu is vastgesteld dat de gecertificeerde instelling zorgvuldig en volledig te werk is gegaan, ziet de kinderrechter geen aanleiding om het verzoek tot de benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen of om een nieuwe pleegzorgscreening te gelasten. Een toewijzing zou niet in het belang zijn van [minderjarige01] , omdat een dergelijk onderzoek belastend kan zijn en slechts indien noodzakelijk moet worden uitgevoerd. .
De kinderrechter constateert dat de vraag van de termijn van de transitieperiode niet ligt binnen de beslissingsbevoegdheid van de kinderrechter, maar dat het ligt binnen de beoordelingsruimte van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter merkt wel op dat het haar duidelijk is dat de gecertificeerde instelling dit met beraad en beleid heeft vastgesteld.
De kinderrechter oordeelt verder dat het niet in het belang van [minderjarige01] is om hem voor een zeer korte periode in te schrijven bij een medisch kinderdagverblijf in de buurt van de grootouders, omdat hij dan spoedig na de overplaatsing naar het gezinshuis weer zou moeten wisselen. Dit zou slechts extra onrust voor hem creëren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 26 mei 2023 tot 8 december 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst toe het verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de verblijfplaats;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023, in aanwezigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke vastlegging van deze beslissing is vastgesteld op 6 juni 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.