ECLI:NL:RBDHA:2023:8379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/09/646926 / JK RK 23-895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 25 mei 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De zaak betreft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, die de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden wilde verlengen. De minderjarige verblijft momenteel bij haar grootouders aan vaderszijde, waar zij zich goed ontwikkelt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige01] nog niet volledig zijn weggenomen, en dat de thuissituatie bij de moeder nog niet stabiel genoeg is voor terugplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling waren de vader en moeder aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Beide ouders hebben ingestemd met de verzoeken, waarbij de moeder haar inzet voor verbetering van haar situatie benadrukte. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 juni 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 december 2023. De kinderrechter heeft ook bepaald dat er een schriftelijke update moet worden gegeven over de ontwikkelingen in de verblijfplaats van [minderjarige01] en dat de behandeling van het overige deel van het verzoek aan een nader te bepalen zitting wordt aangehouden.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de beschikking is op schrift gesteld op 6 juni 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen de daarvoor gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/646926 / JE RK 23-895
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,

locatie Den Haag, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.J. Boekhout, te Zeist,

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. E.J. Coxon te Utrecht,

[de vrouw02] en [de man02] ,

hierna te noemen: de grootouders (vaderszijde),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 23 maart 2023;
- het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling met bijlagen van de gecertificeerde instelling van 8 mei;
- de stukken van de advocaat van de vader van 23 mei 2023;
- de stukken van de advocaat van de moeder van 25 mei 2023.
Op 25 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. E.J. Coxon;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J. Boekhout;
- [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- de grootouders vaderszijde.

De feiten

[minderjarige01] is erkend door de vader.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] verblijft feitelijk bij de grootouders vaderszijde.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 oktober 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd tot 18 juli 2023.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 december 2022 een machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 juni 2023.

Het verzoek

De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting is verzocht de ondertoezichtstelling toe te wijzen tot 1 juni 2024, zodat deze gelijk loopt met de machtiging uithuisplaatsing. Ook is verzocht de machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van 6 maanden, te weten tot 1 december 2023, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
[minderjarige01] woont sinds oktober 2022 bij de grootouders en het gaat daar goed met haar. In de komende maanden zal uitgezocht moeten worden wat het opgroei-perspectief van [minderjarige01] is. In deze periode zal er een beoordelingsboog met een advies worden opgesteld en zal de jeugdbeschermer gesprekken voeren met alle betrokkenen, om te kijken of er gezamenlijk een beslissing gemaakt kan worden over het perspectief. Alle partijen staan hier voor open en willen wat het beste is voor [minderjarige01] . Op dit moment is het nog niet duidelijk welke hulpverlening voor [minderjarige01] ingezet moet worden. Dit zal ook in de komende periode worden bekeken. De machtiging tot uithuisplaatsing is nu nodig omdat de thuissituatie bij de moeder nog niet stabiel genoeg is om [minderjarige01] terug te plaatsen en zij tot er meer duidelijkheid over haar perspectief is, nog bij haar grootouders zal verblijven.

Het standpunt van de belanghebbenden

Er is door en namens de moeder ingestemd met de verzoeken. De moeder erkent dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren, maar zij wil wel benadrukken dat er geen sprake is van structureel drugsgebruik. De moeder heeft in de afgelopen tijd hard gewerkt aan zichzelf en aan het creëren van een rustige thuissituatie. Zij en haar partner accepteren beiden de benodigde hulpverlening. Het liefst zou de moeder [minderjarige01] zo snel mogelijk weer bij haar thuis hebben, ook omdat [minderjarige01] haar halfzusje erg mist, maar zij is ook van mening dat het belangrijk is dat [minderjarige01] eerst de hulpverlening krijgt die zij nodig heeft. De moeder wil in de komende zes maanden laten zien dat het goed gaat met haar en haar gezin, en wil dat [minderjarige01] na die tijd weer bij haar wordt teruggeplaatst.
Er is door en namens de vader ingestemd de verzoeken. De vader is erg blij dat het nu goed gaat met [minderjarige01] en dat zij in een vertrouwde omgeving verblijft. De vader heeft nog wel zorgen over de incidenten die zijn voorgevallen bij de moeder thuis. Er wordt hierover ook niet voldoende met hem gecommuniceerd. De vader zou het liefst zien dat [minderjarige01] bij hem komt wonen en dat hij de zorg voor haar kan dragen, maar ziet ook in dat er nu moet worden gehandeld naar wat het meeste in het belang van [minderjarige01] is.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] zijn:
De kinderrechter constateert dat het goed gaat met [minderjarige01] bij haar grootouders en dat zij zich daar goed ontwikkelt. De zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige01] zijn echter nog niet geheel weggenomen. In de komende periode zal een jeugdbeschermer betrokken moeten blijven om uit te zoeken waar [minderjarige01] zal kunnen opgroeien en om te zorgen dat de beoordelingsboog wordt afgerond. Het is hier van belang dat alle betrokkenen met elkaar in gesprek gaan om tot een gezamenlijk besluit over de verblijfplaats van [minderjarige01] te komen. In deze periode zal ook moeten worden uitgezocht welke hulpverlening [minderjarige01] zelf nodig heeft en moet er worden bekeken of zij haar halfzusje kan zien, aangezien zij haar erg mist. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengen tot 1 juni 2024.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Het is voor [minderjarige01] nu nog niet mogelijk om terug te worden geplaatst bij de moeder. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder zich (samen met haar partner) inzet om zichzelf en haar thuissituatie te verbeteren. Er moet wel eerst sprake zijn van een duurzame verbetering van de situatie, waar zich geen incidenten meer voordoen. Dat is tot nu te nog niet gelukt. De verlenging van de uithuisplaatsing voor de periode van zes maanden is nodig zodat de moeder in de komende periode gevolgd kan worden in haar vooruitgang. In deze periode moet ook worden gekeken welke hulpverlening er kan orden ingezet in de thuissituatie van de vader.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] tot 1 juni 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 december 2023;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige deel aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 1 december 2023, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader, de moeder en de grootouders vaderszijde dienen te worden opgeroepen;
gelast de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan de nader te bepalen zitting aan de kinderrechter en de belanghebbenden een
schriftelijke updatetoe te zenden waarin zij in ieder geval ingaat op de ontwikkelingen in het bepalen van de verblijfplaats van [minderjarige01] en haar standpunt kenbaar maakt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek;
wijst af het anders of meer verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 6 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.